ECLI:NL:RBROT:2022:4482

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juni 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
ROT 20/6885
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verval van bestuurlijke boete na overlijden van de overtreder

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarbij de eiseres, als erfgename van de overleden [A], het beroep heeft ingesteld tegen een bestuurlijke boete die aan [A] was opgelegd. De boete van € 2.500,- was opgelegd voor een overtreding van de Wet dieren. De eiseres heeft de rechtbank geïnformeerd dat [A] op 30 augustus 2021 is overleden en heeft verzocht de procedure als rechtsopvolger voort te zetten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de boete op het moment van overlijden van [A] nog niet onherroepelijk was. Volgens artikel 5:42 van de Algemene wet bestuursrecht vervalt een bestuurlijke boete van rechtswege indien de overtreder is overleden voordat de boete onherroepelijk is geworden. Hierdoor is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat er geen processueel belang meer bestaat bij de beoordeling van de boete, en heeft zij het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, aangezien de boete van rechtswege is vervallen en er geen sprake is van een tegemoetkoming door de verweerder.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/6885

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , als erfgename van [A] , eiseres,

gemachtigde: mr. J. de Vet,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. E.M.M. Geerligs.

Procesverloop

Bij besluit van 30 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder [A] een boete opgelegd van € 2.500,- voor een overtreding van de Wet dieren.
Bij besluit van 23 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Daarnaast heeft verweerder een dwangsom toegekend van € 1.442,-.
[A] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 25 maart 2022 heeft de gemachtigde van eiseres bericht dat [A] op 30 augustus 2021 is overleden. Onder overlegging van een verklaring van erfrecht heeft eiseres als enig erfgename van [A] de rechtbank bericht de procedure als rechtsopvolger te willen voortzetten.
Met instemming van partijen is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. [A] , aan wie de boete is opgelegd, is hangende deze beroepsprocedure over de boete overleden. Op het moment van overlijden stond de boete dus nog niet onherroepelijk vast.
2. Op grond van artikel 5:42, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht vervalt een bestuurlijke boete indien zij op het tijdstip van het overlijden van de overtreder niet onherroepelijk is.
3. Dit betekent dat de aan [A] opgelegde boete van rechtswege is komen te vervallen. Daarmee bestaat geen processueel belang meer bij de beoordeling van de boete. Ook anderszins is de rechtbank niet gebleken dat eiseres nog een procesbelang in deze procedure heeft.
4. Het beroep wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Er is immers geen sprake van een tegemoetkomen door verweerder, maar van het van rechtswege vervallen van de boete.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op
10 juni 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.