In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot het toewijzen van een dwangakkoord, ingediend door verzoekster die in financiële problemen verkeert. Verzoekster heeft op 16 maart 2022 een verzoek ingediend om een schuldregeling aan te bieden aan haar schuldeisers, bestaande uit tweeëntwintig schuldeisers, waarvan één preferente en eenentwintig concurrente. De totale schuldenlast bedraagt € 40.126,20. Verzoekster heeft een regeling voorgesteld waarbij zij 8,06% aan de preferente schuldeisers en 4,03% aan de concurrente schuldeisers zou betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de meerderheid van de schuldeisers, namelijk eenentwintig van de tweeëntwintig, instemde met de aangeboden regeling, terwijl één schuldeiser, [naam schuldeiser 1], weigerde in te stemmen en het aangeboden bedrag te laag vond.
De rechtbank heeft de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers afgewogen tegen de belangen van de weigerende schuldeiser. De rechtbank oordeelde dat de aangeboden regeling het uiterste was wat verzoekster kon bieden, gezien haar financiële situatie en het feit dat zij onder beschermingsbewind staat. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangen van verzoekster en de instemmende schuldeisers zwaarder wegen dan die van de weigerende schuldeiser. Daarom heeft de rechtbank het verzoek om de weigerende schuldeiser te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en de kosten van de procedure aan de weigerende schuldeiser opgelegd, begroot op nihil. Tevens is het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de gedwongen schuldregeling in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.