ECLI:NL:RBROT:2022:4455

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 mei 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
FT EA 22/232 en FT EA 22/233
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldregeling onder de Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot het toewijzen van een dwangakkoord, ingediend door verzoekster die in financiële problemen verkeert. Verzoekster heeft op 16 maart 2022 een verzoek ingediend om een schuldregeling aan te bieden aan haar schuldeisers, bestaande uit tweeëntwintig schuldeisers, waarvan één preferente en eenentwintig concurrente. De totale schuldenlast bedraagt € 40.126,20. Verzoekster heeft een regeling voorgesteld waarbij zij 8,06% aan de preferente schuldeisers en 4,03% aan de concurrente schuldeisers zou betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de meerderheid van de schuldeisers, namelijk eenentwintig van de tweeëntwintig, instemde met de aangeboden regeling, terwijl één schuldeiser, [naam schuldeiser 1], weigerde in te stemmen en het aangeboden bedrag te laag vond.

De rechtbank heeft de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers afgewogen tegen de belangen van de weigerende schuldeiser. De rechtbank oordeelde dat de aangeboden regeling het uiterste was wat verzoekster kon bieden, gezien haar financiële situatie en het feit dat zij onder beschermingsbewind staat. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangen van verzoekster en de instemmende schuldeisers zwaarder wegen dan die van de weigerende schuldeiser. Daarom heeft de rechtbank het verzoek om de weigerende schuldeiser te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en de kosten van de procedure aan de weigerende schuldeiser opgelegd, begroot op nihil. Tevens is het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de gedwongen schuldregeling in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer 1] en [nummer 2]
uitspraakdatum: 23 mei 2022
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 16 maart 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een tweetal schuldeisers, te weten:
  • [naam schuldeiser 1] , vertegenwoordigd door Bosveld Incasso en Gerechtsdeurwaarders (hierna: [naam schuldeiser 1] );
  • [naam schuldeiser 2] , vertegenwoordigd door GGN (hierna: [naam schuldeiser 2] );
die weigeren mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[naam schuldeiser 2] heeft voorafgaande aan de zitting, bij brief van 10 mei 2022, aan de rechtbank te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Ter zitting van 16 mei 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • de heer [persoon A] , werkzaam bij Schuldbemiddeling NL (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer E. Koster, werkzaam bij Beschermingsbewindkantoor Nederland B.V. (hierna: beschermingsbewindvoerder)
  • mevrouw [persoon B] , werkzaam bij Stichting Middin (hierna: maatschappelijk werkster).
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift tweeëntwintig schuldeisers, waarvan één preferente en eenentwintig concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 40.126,20 van verzoekster te vorderen. Verzoekster heeft bij brief van 8 november 2021 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 8,06% aan de preferente schuldeisers en 4,03% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Participatiewet-uitkering. Verzoekster is door de uitkeringsinstantie tot en met 28 oktober 2022 vrijgesteld van de inspanningsverplichting. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat de verwachting is dat de vrijstelling verlengd zal worden. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar beschermingsbewindvoerder voldaan.
Eenentwintig schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [naam schuldeiser 1] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 7.095,93 op verzoekster, welke 17,68% van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft [naam schuldeiser 1] te kennen gegeven het aangeboden bedrag te laag te vinden.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft [naam schuldeiser 1] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [naam schuldeiser 1] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [naam schuldeiser 1] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [naam schuldeiser 1] een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 17,68%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk eenentwintig van de tweeëntwintig schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Schuldbemiddeling Nederland. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster niet beschikt over betaald werk. Verzoekster is door de uitkeringsinstantie vrijgesteld van de inspanningsverplichting tot en met 28 oktober 2022. Op basis van hetgeen ter zitting is besproken, acht de rechtbank het aannemelijk dat verzoekster in de toekomst ook geen betaalde werkzaamheden meer zal kunnen verrichten waardoor zij geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan haar huidige inkomen.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekster het maximale ten behoeve van haar schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoekster staat onder beschermingsbewind. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [naam schuldeiser 1] , die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [naam schuldeiser 1] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[naam schuldeiser 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [naam schuldeiser 1] om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [naam schuldeiser 1] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2022. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.