ECLI:NL:RBROT:2022:4454

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 mei 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
FT EA 22/268
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot gedwongen schuldregeling in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot het afwijzen van een gedwongen schuldregeling. Verzoeker, die in financiële problemen verkeert, had een verzoek ingediend om zijn schuldeisers te dwingen in te stemmen met een schuldregeling. Dit verzoek was ingediend in het kader van de schuldsaneringsregeling, waarbij verzoeker negentien schuldeisers had met een totale schuld van € 145.623,63. Verzoeker had een regeling aangeboden waarbij hij 3,56% aan de preferente schuldeisers en 1,78% aan de concurrente schuldeisers zou betalen. Tijdens de zitting op 16 mei 2022 werd verzoeker bijgestaan door verschillende vertegenwoordigers van schuldhulpverlening en een beschermingsbewindvoerder.

De rechtbank heeft vastgesteld dat achttien van de negentien schuldeisers instemden met de aangeboden regeling, maar één schuldeiser, de heer [naam persoon 2], weigerde. Hij had een vordering van € 17.315,39, wat 11,89% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt. De rechtbank heeft de argumenten van deze schuldeiser gehoord, die stelde dat de aangeboden regeling onrechtvaardig was en dat hij de voorkeur gaf aan een WSNP-traject. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of de weigering van deze schuldeiser in redelijkheid kon worden gerechtvaardigd.

De rechtbank concludeerde dat verzoeker niet het uiterste had gedaan om zijn schulden af te lossen. Ondanks dat hij een parttime baan had, was hij niet actief op zoek naar een fulltime positie of aanvullende uren. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de weigerende schuldeiser zwaarder wogen dan die van verzoeker en de overige schuldeisers. Daarom werd het verzoek om de schuldeiser te dwingen in te stemmen met de schuldregeling afgewezen. De rechtbank zal in een aparte beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 23 mei 2022
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 24 maart 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- Administratiekantoor [naam kantoor] , hierna te noemen: [naam kantoor] ;
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 16 mei 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [naam persoon 1] , werkzaam bij Schuldhulpverlening IJsselgemeenten (hierna te noemen: schuldhulpverlening);
  • mevrouw I. Toremis, werkzaam bij Pespectief Bewind (hierna te noemen: beschermingsbewindvoerder);
  • de heer [naam persoon 2] , namens [naam kantoor] ,
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift negentien schuldeisers, met twee preferente vorderingen en zeventien concurrente vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 145.623,63 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 3 mei 2021 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 3,56% aan de preferente schuldeisers en 1,78% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is ten tijde van de aanbiedingsbrief gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn WW-uitkering. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij inmiddels werkzaam is in de beveiliging voor 24 uur per week. Zijn contract loopt af op 29 juni 2022 en hij verwacht dat zijn contract zal worden omgezet in een contract voor onbepaalde tijd. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
Achttien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [naam persoon 2] stemt hier niet mee in. Hij heeft een vordering van € 17.315,39 op verzoeker, welke 11,89% van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

[naam persoon 2] heeft ter zitting verklaard dat hij de wettelijke regeling van het dwangakkoord en de wettelijke schuldsaneringsregeling onrechtvaardig vindt. [naam persoon 2] heeft aangevoerd dat de houding van verzoeker ertoe heeft geleid dat [naam persoon 2] zich in de maling genomen voelt. Zo heeft verzoeker meerdere keren beloofd dat hij zou gaan betalen, maar is die betaling nooit gekomen.
Daarnaast heeft [naam persoon 2] ter zitting verklaard dat hij de voorkeur geeft aan een WSNP-traject boven het dwangakkoord. [naam persoon 2] wijst er op dat in de schuldsaneringsregeling wettelijke waarborgen bestaan om te verzekeren dat verzoeker zich maximaal inspant om zoveel mogelijk baten voor zijn schuldeisers te verwerven.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [naam persoon 2] bij zijn weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [naam persoon 2] in redelijkheid tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [naam persoon 2] een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 11,89%.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Het minnelijk traject is aangevangen op
20 november 2020. Verzoeker heeft een arbeidscontract voor 24 uur per week. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij hier zelf voor heeft gekozen, zodat hij meer tijd kan doorbrengen met zijn kinderen. Echter, in een schuldenregeling dient de schuldenaar zijn uiterste best te doen om zoveel mogelijk inkomsten te genereren om een zo groot mogelijke afloscapaciteit te creëren ten behoeve van zijn schuldeisers. De schuldenaar kan dit laten zien door fulltime te werken, dan wel (aanvullend) te solliciteren. Verzoeker heeft dit nagelaten. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij zijn werkgever zal vragen om meer uren te werken. Echter, nu de regeling al anderhalf jaar loopt, is de rechtbank van oordeel dat verzoeker niet het uiterste heeft aangeboden waartoe verzoeker in staat moet worden geacht.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende gewaarborgd is dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen. Gebleken is dat verzoeker nog niet actief heeft gesolliciteerd naar dienstbetrekkingen voor aanvullende uren, dan wel voor een fulltime baan. De beschermingsbewindvoerder heeft ten aanzien van de controle op de naleving van de (aanvullende) sollicitatieplicht verklaard dat zij niet gekeken heeft naar het aantal uur dat verzoeker werkt, slechts naar de stabiliteit van het inkomen en de uitgaven van verzoeker. Schuldhulpverlening was niet op de hoogte van het aantal uren dat verzoeker werkzaam was en heeft verzoeker er niet extra op gewezen dat hij fulltime dient te werken, dan wel aanvullend moet solliciteren.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van [naam persoon 2] als weigerende schuldeiser zwaarder wegen dan die van verzoeker of de overige schuldeisers. Het verzoek om [naam persoon 2] te bevelen in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
Nu het verzoek dwangakkoord wordt afgewezen, behoeven de overige argumenten van [naam persoon 2] geen nadere bespreking.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2022.