In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot het afwijzen van een gedwongen schuldregeling. Verzoeker, die in financiële problemen verkeert, had een verzoek ingediend om zijn schuldeisers te dwingen in te stemmen met een schuldregeling. Dit verzoek was ingediend in het kader van de schuldsaneringsregeling, waarbij verzoeker negentien schuldeisers had met een totale schuld van € 145.623,63. Verzoeker had een regeling aangeboden waarbij hij 3,56% aan de preferente schuldeisers en 1,78% aan de concurrente schuldeisers zou betalen. Tijdens de zitting op 16 mei 2022 werd verzoeker bijgestaan door verschillende vertegenwoordigers van schuldhulpverlening en een beschermingsbewindvoerder.
De rechtbank heeft vastgesteld dat achttien van de negentien schuldeisers instemden met de aangeboden regeling, maar één schuldeiser, de heer [naam persoon 2], weigerde. Hij had een vordering van € 17.315,39, wat 11,89% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt. De rechtbank heeft de argumenten van deze schuldeiser gehoord, die stelde dat de aangeboden regeling onrechtvaardig was en dat hij de voorkeur gaf aan een WSNP-traject. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of de weigering van deze schuldeiser in redelijkheid kon worden gerechtvaardigd.
De rechtbank concludeerde dat verzoeker niet het uiterste had gedaan om zijn schulden af te lossen. Ondanks dat hij een parttime baan had, was hij niet actief op zoek naar een fulltime positie of aanvullende uren. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de weigerende schuldeiser zwaarder wogen dan die van verzoeker en de overige schuldeisers. Daarom werd het verzoek om de schuldeiser te dwingen in te stemmen met de schuldregeling afgewezen. De rechtbank zal in een aparte beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.