ECLI:NL:RBROT:2022:4417

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 mei 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
9694205
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en bewijsopdracht in arbeidsgeschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en [verweerster 1] en [verweerster 2] over een ontslag op staande voet. [verzoeker], die tot 1 januari 2019 werkzaam was voor [naam bedrijf] en daarna voor [verweerster 1], werd op 31 januari 2022 op staande voet ontslagen. De ontslagbrief vermeldde verschillende verwijten, waaronder diefstal en fraude. [verzoeker] betwistte de rechtsgeldigheid van het ontslag en verzocht om vernietiging van het ontslag, betaling van achterstallig salaris en een billijke vergoeding. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 april 2022 werd duidelijk dat [verweerster 1] de enige werkgever van [verzoeker] was, en dat [verweerster 2] ten onrechte in de procedure was betrokken. De kantonrechter oordeelde dat de bewijslast voor de dringende redenen voor het ontslag op [verweerster 1] rustte, en dat deze nog niet voldoende was aangetoond. De rechter heeft beide partijen toegelaten tot het leveren van bewijs over de gestelde feiten en omstandigheden. De procedure werd aangehouden voor verdere bewijslevering, met een zitting gepland op 23 juni 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9694205 \ VZ VERZ 22-1347
datum uitspraak: 20 mei 2022
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoeker],
woonplaats: [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. C.P. Kuijer,
tegen

1..[verweerster 1] ,

vestigingsplaats: [vestigingsplaats verweerster 1] ,
en
2. [verweerster 2] ,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats verweerster 2] ,
verweersters,
gemachtigde: mr. Z.N. Aliar.
De partijen worden hierna ‘ [verzoeker] ’ respectievelijk ‘ [verweerster 1] ’ en ‘ [verweerster 2] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift tevens houdende verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, met producties 1 tot en met 14, ontvangen op 16 februari 2022;
  • het verweerschrift tevens houdende zelfstandige tegenverzoeken, met producties 1 tot en met 20, ontvangen op 25 april 2022;
  • de aanvullende producties 15 tot en met 22 die door [verzoeker] in het geding zijn gebracht;
  • de (gedeeltelijk voorgedragen) spreekaantekeningen van mr. Kuijer.
1.2.
Op 29 april 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [verzoeker] is, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd, verschenen. Namens [verweerster 1] en [verweerster 2] zijn mevrouw [persoon A] (operationeel directeur) en de heer [persoon B] (technisch manager) verschenen, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. Van hetgeen ter zitting is besproken, heeft de griffier aantekeningen gemaakt.

2..De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] , verrichtte tot 1 januari 2019 werkzaamheden voor [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf] ), van welke vennootschap hij 49% van de aandelen bezat.
2.2.
Per 1 januari 2019 is [naam bedrijf] overgenomen door [verweerster 1] .
2.3.
[verweerster 1] is een erkende autodealer van de automerken Fiat, Alfa Romeo, Abarth en Jeep.
2.4.
Vanaf 1 januari 2019 tot medio 2021 verrichte [verzoeker] de functie van vestigingsmanager op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met [verweerster 1] . Laatstelijk verrichte [verzoeker] de functie van service adviseur voor 38 uur per week tegen een bruto maandsalaris van € 4.917,00 exclusief emolumenten.
2.5.
In het bedrijfsreglement (versie maart 2021) van [verweerster 1] is, voor zover van belang, het volgende bepaald:
2.6
DIEFSTAL, VERMISSING OF BESCHADIGINGEN
Wij gaan ervan uit dat het personeel eerlijk is. Om toch het e.e.a. helder te hebben gelden er in het pand de volgende regels:
 Het is aan werknemers niet toegestaan om materialen, zonder goedkeuring van een directielid, mee te nemen van het bedrijf voor eigen gebruik, gebruik voor derden of welk ander doel dan ook buiten onze eigen bedrijfsdoeleinden.
 Bestelling van materialen voor eigen gebruik of gebruik voor derden mag uitsluitend plaatsvinden na goedkeuring van de directie.
Overtreding van de regels kan ontslag op staande voet tot gevolg hebben.
(…)
5.4
PERSONEELSAANKOPEN
Aanschaf van onderdelen:
• Medewerkers van [verweerster 1 en 2] kunnen onderdelen aanschaffen bij het magazijn uitsluitend tegen contante (of pin) betaling.
• Ten behoeve van de handling hanteert het magazijn een marge van 5%.
• Een medewerker mag voor maximaal € 1.500,- exclusief btw per jaar aan onderdelen afnemen.
Werken aan eigen auto:
• Onder “eigen auto” wordt verstaan auto’s, die eigendom zijn van werknemer en diens gezinsleden.
• Werken aan eigen auto’s mag alleen na goedkeuring van leidinggevende.
2.6.
Eind 2021 is [verweerster 1] een onderzoek gestart naar aanleiding van een vermoeden van (grootschalige) diefstal en/of fraude door haar werknemers.
2.7.
[verweerster 1] heeft [verzoeker] per brief van 31 januari 2022 op staande voet ontslagen. In die brief (hierna: de ontslagbrief) heeft [verweerster 1] , voor zover van belang, het volgende geschreven aan [verzoeker] :
“De directie van [verweerster 1] heeft moeten constateren dat u:
1) andere werknemers heeft gefaciliteerd c.q. in de gelegenheid heeft gesteld om:
- op naam van [verweerster 1] verschillende onderdelen/materialen te bestellen voor eigen gebruik en/of het gebruik voor derden;
- materialen van [verweerster 2] weg te nemen dan wel voor eigen gebruik, gebruik voor derden of voor een doel anders dan bedrijfsdoeleinden te gebruiken;
- onder werktijd, op de werkvloer met materialen en apparatuur van [verweerster 1] werkzaamheden te verrichten aan auto’s van henzelf en/of derden.
(…)
2) al dan niet in samenwerking met andere collega’s zonder medeweten en zonder instemming van de directie:
- op naam van [verweerster 1] verschillende onderdelen/materialen heeft besteld voor eigen gebruik en/of het gebruik voor derden;
- materialen van [verweerster 2] heeft weggenomen dan wel heeft gebruikt voor eigen gebruik, gebruik voor derden of voor een doel anders dan bedrijfsdoeleinden;
- onder werktijd, op de werkvloer met materialen en apparatuur van [verweerster 1] werkzaamheden heeft verricht aan auto’s van uzelf en/of derden.
(…)
Wij hebben u te kennen gegeven dat de bovengenoemde gedragingen onacceptabel zijn. Uw
gedragingen vormen in onze visie een dringende reden die een ontslag op staande voet
rechtvaardigt.
Wij achten u gedragingen des te kwalijker, omdat u onder werktijd met materialen en apparatuur van [verweerster 1] voor eigen rekening werkzaamheden heeft verricht. Hierdoor heeft [verweerster 1] aanzienlijke (omzet) schade geleden. Gelet op het voorgaande rest ons geen andere optie dan uw arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang op grond van een dringende reden te beëindigen.
Wij hebben in onze besluitvorming laten meewegen dat u tijdens het gesprek een leugenachtige verklaring tegen ons heeft afgelegd. Door uw handelingen heeft u het noodzakelijke vertrouwen van [verweerster 1] Rotterdam ernstig en onherstelbaar beschaamd.
Bevestiging ontslag op staande voet
Uw handelwijze zoals hiervoor weergegeven vormt voor [verweerster 1] - tezamen met, maar ook los van de eerdere incidenten - een dringende reden om uw arbeidsovereenkomst per heden te beëindigen. Dit betekent dat uw dienstverband op en ingaande 31 januari 2022 met onmiddellijke ingang is geëindigd op grond van een dringende reden.”

3..Het geschil

3.1.
[verzoeker] heeft aanvankelijk, samengevat weergegeven, het volgende verzocht:
I. bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van het geding [verweerster 1] en [verweerster 2] te veroordelen tot betaling van het salaris aan [verzoeker] vanaf 31 januari 2022;
en in de hoofdzaak:
II. primair het ontslag op staande voet te vernietigen en [verweerster 1] en [verweerster 2] te veroordelen tot betaling van het achterstallige salaris met emolumenten vanaf 31 januari 2022 en een vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen, alsmede [verweerster 1] en [verweerster 2] te veroordelen tot het verstrekken van de salarisspecificaties, op straffe van een dwangsom;
III. subsidiair [verweerster 1] en [verweerster 2] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van een billijke vergoeding van € 70.000,00 bruto, een vergoeding vanwege de onregelmatige opzegging van € 21.241,44, een immateriële schadevergoeding van € 15.000,00 en de juridische kosten van € 7.500,00 te vermeerderen met 21% btw;
IV. meer subsidiair [verweerster 1] en [verweerster 2] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van een transitievergoeding van € 66.378,78 bruto;
V. zowel primair en subsidiair [verweerster 1] en [verweerster 2] te veroordelen om, op straffe van een dwangsom, binnen 24 uur na het wijzen van de beschikking de volgende mededeling op het intranet en de website van [verweerster 1] en [verweerster 2] te plaatsen:
“De kantonrechter van de rechtbank Rotterdam, zitting houdende te Rotterdam, heeft
op ……. 2022 geoordeeld dat [verweerster 1] de heer [verzoeker] ten onrechte op staande voet heeft ontslagen en dat [verweerster 1] geen gronden heeft kunnen waarmaken op grond waarvan het ontslag is verleend en heeft [verweerster 1] veroordeeld tot het verzenden van deze rectificatie om de met het ontslag op staande voet toegebrachte schade aan de goede naam van de heer [verzoeker] zoveel mogelijk teniet te doen”
VI. zowel primair, subsidiair als meer subsidiair [verweerster 1] en [verweerster 2] te verbieden om enig bedrag te verrekenen, met veroordeling van [verweerster 1] en [verweerster 2] in de proceskosten.
3.2.
[verzoeker] baseert zijn verzoeken, samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, op het volgende.
3.2.1.
[verweerster 1] althans [verweerster 2] heeft [verzoeker] niet rechtsgeldig op staande voet ontslagen, waardoor [verweerster 1] althans [verweerster 2] jegens [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. [verzoeker] betwist dat sprake is geweest van de in de ontslagbrief genoemde redenen. Iedere concrete onderbouwing van de verwijten ontbreekt, waardoor [verzoeker] elke kans wordt ontnomen om zich deugdelijk te verweren. Uit de inhoud van de ontslagbrief blijkt ook niet dat [verweerster 1] althans [verweerster 2] rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn onberispelijke dienstverband en leeftijd.
3.2.2.
[verzoeker] was vanaf 1 januari 1985 onafgebroken in dienst van [naam bedrijf] , de rechtsvoorganger van [verweerster 1] althans [verweerster 2] . [verzoeker] is van rechtswege in dienst getreden bij [verweerster 1] althans [verweerster 2] op 1 januari 2019. Voor de berekening van de transitievergoeding dient dan ook rekening gehouden te worden met 1 januari 1985 als datum van indiensttreding.
3.3.
[verweerster 1] althans [verweerster 2] hebben gemotiveerd verweer gevoerd tegen de verzoeken van [verzoeker] . Samengevat hebben zij daartoe het volgende aangevoerd.
3.3.1.
Er bestaat alleen een dienstverband tussen [verweerster 1] en [verzoeker] , niet tussen [verweerster 2] en [verzoeker] . [verweerster 2] is ten onrechte in de procedure betrokken. [verzoeker] heeft zonder medeweten en zonder instemming van de directie op grootschalig niveau op rekening van [verweerster 1] bij leveranciers (auto)onderdelen en materialen aangeschaft of laten aanschaffen door andere werknemers van [verweerster 1] . [verzoeker] beschikte als enige over de inloggegevens voor het plaatsen van bestellingen. De materialen zijn gebruikt voor werkzaamheden aan auto’s die niet bij [verweerster 1] geregistreerd zijn. Als vestigingsmanager en service adviseur was [verzoeker] verantwoordelijk voor de planning van de monteurs. Uit onderzoek en camerabeelden volgt dat [verzoeker] ervan op de hoogte was dat werknemers structureel materialen hebben besteld en werkzaamheden hebben uitgevoerd voor derden. [verzoeker] heeft hiermee zijn verplichtingen uit hoofde van zijn arbeidsovereenkomst grovelijk veronachtzaamd en het vertrouwen dusdanig beschaamd dat het ontslag op staande voet gerechtvaardigd was.
3.3.2.
Tussen [verzoeker] en [verweerster 1] is pas per 1 januari 2019 een arbeidsovereenkomst tot stand gekomen. Voor de berekening van een eventuele transitievergoeding moet dus worden aangesloten bij 1 januari 2019 als indiensttredingsdatum.
3.4.
[verweerster 1] heeft voor het geval het ontslag op staande voet wordt vernietigd, verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1 BW in verbinding met artikel 7:669 lid 1 en lid 3 sub e (verwijtbaar handelen of nalaten), sub g (verstoorde arbeidsverhouding) of sub i (combinatie van gronden) BW.

4..De beoordeling

4.1.
Ter zitting is komen vast te staan dat alleen [verweerster 1] werkgever van [verzoeker] was. Daarop heeft [verzoeker] zijn verzoeken voor zover gericht tegen [verweerster 2] ingetrokken. [verzoeker] heeft ter zitting voorts verklaard dat hij berust in het ontslag en dat hij zijn verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening en het primair verzochte intrekt. Deze verzoeken behoeven daarom geen beoordeling en beslissing meer. Aldus staat vast dat de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] vanwege de opzegging door [verweerster 1] is geëindigd op 31 januari 2022. Een eventuele beoordeling van en beslissing op het voorwaardelijke ontbindingsverzoek van [verweerster 1] is daarmee ook niet langer aan de orde.
Ontvankelijkheid
4.2.
[verweerster 1] heeft aangevoerd dat [verzoeker] in zijn verzoeken niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat in de kop van het verzoekschrift niet is opgenomen dat het verzoekschrift ook nevenverzoeken bevat. De kantonrechter gaat hieraan voorbij nu uit het verzoekschrift voldoende duidelijk blijkt dat sprake is van nevenverzoeken en welke dit zijn. [verweerster 1] is hier in haar verweerschrift ook op ingegaan, zodat niet valt in te zien in welk belang [verweerster 1] is geschaad. [verweerster 1] heeft voorts aangevoerd dat [verzoeker] niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat hij in zijn verzoekschrift op meerdere punten willens en wetens in strijd met de waarheid zou hebben verklaard. Naar het oordeel van de kantonrechter kan slechts worden vastgesteld dat partijen op diverse punten een andersluidend standpunt hebben ingenomen. Daarmee is geen sprake van schending van artikel 21 Rv en is er evenmin reden om [verzoeker] om die reden niet-ontvankelijk te verklaren.
Rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet
4.3.
Voor de beoordeling van de (resterende) verzoeken van [verzoeker] is bepalend of [verweerster 1] op goede gronden is overgegaan tot het ontslag op staande voet van [verzoeker] op 31 januari 2022.
4.4.
Op basis van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder van de partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van de reden aan de wederpartij. Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van een dringende reden die een beëindiging van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt, dienen alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking te worden genomen, zoals de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, de aard van de dienstbetrekking, de duur ervan en de wijze waarop de werknemer de dienstbetrekking heeft vervuld, alsook de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die het ontslag op staande voet voor hem zouden hebben.
4.5.
Weliswaar heeft [verzoeker] in zijn verzoekschrift aangevoerd dat het ontslag op staande voet hem niet is aangezegd tijdens het gesprek op 31 januari 2022, maar hij heeft daaraan geen rechtsgevolg verbonden. Indien en voor zover [verzoeker] met zijn stelling heeft bedoeld dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven, geldt dat artikel 7:677 BW niet vereist dat een ontslag op staande voet eerst mondeling moet worden aangezegd. Vast staat dat [verzoeker] diezelfde dag, op 31 januari 2022, de ontslagbrief per mail heeft ontvangen. Aldus wordt vastgesteld dat het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven, onder onverwijlde mededeling van de reden.
4.6.
Ter onderbouwing van haar stelling dat [verweerster 1] [verzoeker] op grond van de verwijten zoals genoemd in de ontslagbrief rechtsgeldig op staande voet heeft ontslagen, heeft [verweerster 1] onder meer verwezen naar een rapport, dat zij als productie 13 heeft overgelegd. Het rapport bestaat uit vier submappen, te weten “camerabeelden”, “dossier [naam dossier 1] ”, “dossier [naam dossier 2] ” en “dossier [verzoeker] ”. Het dossier van [verzoeker] bestaat uit een factuur met betrekking tot schadeherstel van een auto met het kenteken [kentekennummer 1] . Volgens [verweerster 1] gaat het om een Nissan Qashqai, welke auto niet in de systemen van [verweerster 1] voorkomt en waarvan de herstelkosten niet zijn doorbelast. [verzoeker] heeft dit gemotiveerd betwist en daartoe aangevoerd dat het kenteken een verschrijving bevat en het zou gaan om een Fiat 500 met het kenteken [kentekennummer 2] , welke auto wel bekend is bij [verweerster 1] . Dat er materialen zijn besteld met de inlogcodes van [verzoeker] die niet zijn doorbelast blijkt, anders dan [verweerster 1] kennelijk meent, niet (duidelijk) uit het rapport. Uit de camerabeelden blijkt dat gedurende een korte periode privé-auto’s de werkplaats zijn in- en uitgereden en dat daaraan werkzaamheden zijn verricht.
4.7.
De kantonrechter stelt voorop dat de in de ontslagbrief opgenomen gedragingen, indien deze komen vast te staan, het ontslag op staande voet in beginsel zouden kunnen rechtvaardigen. Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt echter uit het rapport niet (voldoende duidelijk) dat [verzoeker] zich schuldig heeft gemaakt aan alle gedragingen zoals opgenomen in de ontslagbrief. Evenmin blijkt hieruit wat de omvang van die gestelde gedragingen is. Daarbij geldt voorts dat uitsluitend de in deze brief concreet genoemde gedragingen van belang zijn voor de beoordeling. Dat betekent dat thans (nog) niet kan worden vastgesteld of sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet.
4.8.
De bewijslast van het bestaan van de dringende redenen voor het gegeven ontslag op staande voet rust ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv op [verweerster 1] . Zoals hiervoor overwogen, is dit bewijs met het overleggen van het rapport nog niet geleverd. Dat brengt mee dat [verweerster 1] zal worden toegelaten tot het leveren van nader bewijs zoals hierna onder 5.1 weergegeven.
Duur van het dienstverband van [verzoeker]
4.9.
Ter zitting is vastgesteld dat [verzoeker] per 1 januari 2019 als vestigingsmanager voor [verweerster 1] is gaan werken omdat hij dit werk voordien ook al voor [naam bedrijf] deed. Dat brengt mee dat [verweerster 1] ten aanzien van [verzoeker] als opvolgend werkgever van [naam bedrijf] kan worden aangemerkt. Voor de berekening van een eventuele transitievergoeding is daarom op grond van artikel 7:673 lid 4 sub b BW van belang vanaf welke datum [verzoeker] onafgebroken in dienst is geweest bij [naam bedrijf] . [verzoeker] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat hij vanaf 1 januari 1985 in dienst was van [naam bedrijf] diverse stukken overgelegd, maar daaruit kan de kantonrechter, mede gelet op betwisting door [verweerster 1] , niet afleiden dat er sprake is geweest van een doorlopend dienstverband, laat staan vanaf welke datum daarvan sprake zou zijn geweest. De bewijslast terzake rust ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv op [verzoeker] , zodat hij uit praktische overwegingen reeds nu zal worden toegelaten tot het leveren van bewijs zoals hierna onder 5.2 weergegeven.
Vervolg van de procedure
4.10.
De kantonrechter verwijst de procedure naar
donderdag 23 juni 2022, op welke datum beide partijen zich bij akte kunnen uitlaten over op welke wijze zij invulling wensen te geven aan de gegeven bewijsopdrachten. Iedere verdere beslissing wordt in afwachting daarvan aangehouden.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
laat [verweerster 1] toe tot het leveren van bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat [verzoeker] zich schuldig heeft gemaakt aan al hetgeen [verweerster 1] blijkens de ontslagbrief aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd;
5.2.
laat [verzoeker] toe tot het leveren van bewijs van feiten omstandigheden waaruit kan worden afgeleid vanaf welke datum voorafgaand aan 1 januari 2019 hij onafgebroken in dienst is geweest van [naam bedrijf] ;
5.3.
bepaalt dat partijen zich uiterlijk
donderdag 23 juni 2022bij akte dienen uit te laten over de wijze waarop zij het aan hen opgedragen bewijs wensen te leveren;
5.4.
en indien zij dit bewijs schriftelijk wensen te leveren, zij bij die gelegenheid de daarop betrekking hebbende stukken direct in het geding moeten brengen;
5.5.
en indien zij dit bewijs wensen te leveren door het doen horen van getuigen, zij bij die akte opgave moeten doen van het aantal en de personalia van de door hem/haar voor te brengen getuigen en van de verhinderdata van alle betrokkenen voor de maanden juli, augustus, september en oktober 2022, zodat vervolgens een datum voor het getuigenverhoor kan worden bepaald;
5.6.
wijst partijen erop dat namen en woonplaatsen van eventueel voor te brengen getuigen tenminste zeven dagen vóór het te houden getuigenverhoor schriftelijk aan de kantonrechter en de wederpartij moeten worden aangezegd;
5.7.
bepaalt dat partijen te zijner tijd zelf zorg moet dragen voor behoorlijke oproeping van de eventueel voor te brengen getuigen;
5.8.
bepaalt dat het eventuele getuigenverhoor zal worden gehouden in het gerechtsgebouw aan het Wilhelminaplein 100/125 in Rotterdam ten overstaan van de hierna genoemde kantonrechter;
5.9.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken.
49039