In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en [verweerster] over de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet. [verzoeker] was sinds 1 juli 2002 in dienst bij [naam bedrijf 1], dat per 1 januari 2019 werd overgenomen door [verweerster]. Op 31 januari 2022 werd [verzoeker] op staande voet ontslagen wegens vermeende diefstal en fraude. [verzoeker] verzocht de kantonrechter om het ontslag te vernietigen en om betaling van zijn salaris en een billijke vergoeding. De kantonrechter oordeelde dat [verweerster] op goede gronden tot ontslag op staande voet was overgegaan. De rechter concludeerde dat [verzoeker] materialen had besteld voor eigen gebruik en werkzaamheden had verricht aan auto’s van derden tijdens werktijd, wat in strijd was met het bedrijfsreglement. De kantonrechter wees de verzoeken van [verzoeker] af en veroordeelde hem in de proceskosten.