ECLI:NL:RBROT:2022:4416

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
9779562
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en rechtsgeldigheid van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en [verweerster] over de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet. [verzoeker] was sinds 1 juli 2002 in dienst bij [naam bedrijf 1], dat per 1 januari 2019 werd overgenomen door [verweerster]. Op 31 januari 2022 werd [verzoeker] op staande voet ontslagen wegens vermeende diefstal en fraude. [verzoeker] verzocht de kantonrechter om het ontslag te vernietigen en om betaling van zijn salaris en een billijke vergoeding. De kantonrechter oordeelde dat [verweerster] op goede gronden tot ontslag op staande voet was overgegaan. De rechter concludeerde dat [verzoeker] materialen had besteld voor eigen gebruik en werkzaamheden had verricht aan auto’s van derden tijdens werktijd, wat in strijd was met het bedrijfsreglement. De kantonrechter wees de verzoeken van [verzoeker] af en veroordeelde hem in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9779562 \ VZ VERZ 22-3873
datum uitspraak: 1 juni 2022
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoeker] ,
woonplaats: [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. M. Can,
tegen
[verweerster] ,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats] ,
verweerster,
gemachtigden: mr. Z.N. Aliar en mr. R.P.R. Nolten.
De partijen worden hierna ‘ [verzoeker] ’ en ‘ [verweerster] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift tevens houdende verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, met producties 1 tot en met 5, ter griffie ontvangen op 29 maart 2022;
  • het verweerschrift tevens houdende zelfstandige tegenverzoeken, met producties 1 tot en met 17, ter griffie ontvangen op 6 mei 2022;
  • de beslissing van de meervoudige kamer voor verschoningszaken van 9 mei 2022 waarbij het verzoek van mr. W.J.J. Wetzels om zich te mogen verschonen is toegewezen.
1.2.
Op 11 mei 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen en de gemachtigden besproken.

2..De feiten

2.1.
[verzoeker] is op 1 juli 2002 in dienst getreden van [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1] ) als eerste monteur.
2.2.
In artikel 10 van de arbeidsovereenkomst die [verzoeker] heeft gesloten met [naam bedrijf 1] staat dat de werknemer verklaart op de hoogte te zijn van en in te stemmen met de bij [naam bedrijf 1] geldende arbeids- en bedrijfsregels.
2.3.
Per 1 januari 2019 is [naam bedrijf 1] overgenomen door [verweerster] , een erkende autodealer van de automerken Fiat, Alfa Romeo, Abarth en Jeep. [verzoeker] is per die datum, met behoud van rechten en plichten, in dienst getreden bij [verweerster] . Laatstelijk verrichte [verzoeker] de functie van meewerkend voorman voor 38 uur per week tegen een bruto maandsalaris van € 3.402,00 exclusief emolumenten. In deze functie had [verzoeker] , samen met zijn collega de heer [persoon A] (hierna: [persoon A] ) de dagelijkse leiding op de werkplaats. Daarnaast was hij verantwoordelijk voor het repareren, onderhouden en afleverklaar maken van motorvoertuigen en voerde hij, als erkend apk-keurmeester geregistreerd bij de RDW, apk-keuringen uit.
2.4.
In het bedrijfsreglement van [verweerster] is het volgende opgenomen:
“2.6 DIEFSTAL, VERMISSING OF BESCHADIGINGEN
Wij gaan ervan uit dat het personeel eerlijk is. Om toch het e.e.a. helder te hebben gelden er
in het pand de volgende regels:
• Het is aan werknemers niet toegestaan om materialen, zonder goedkeuring van een
directielid, mee te nemen van het bedrijf voor eigen gebruik, gebruik voor derden of welk
ander doel dan ook buiten onze eigen bedrijfsdoeleinden.
• Bestelling van materialen voor eigen gebruik of gebruik voor derden mag uitsluitend
plaatsvinden na goedkeuring van de directie.
Overtreding van de regels kan ontslag op staande voet tot gevolg hebben. Bij vermissing of
beschadiging van eigendommen van het bedrijf of van de client, die de werknemer in gebruik dan wel in bruikleen heeft, dient direct aangifte gedaan te worden bij de direct leidinggevende en zo nodig bij de politie. Voor beschadiging of vermissing van persoonlijke eigendommen is [verweerster] niet verantwoordelijk.
(…)
5.4
PERSONEELSAANKOPEN
Aanschaf van onderdelen:
• Medewerkers van [verweerster] kunnen onderdelen aanschaffen bij het magazijn uitsluitend tegen contante (of pin) betaling.
• Ten behoeve van de handling hanteert het magazijn een marge van 5%.
• Een medewerker mag voor maximaal € 1.500,- exclusief btw per jaar aan onderdelen
afnemen.
Werken aan eigen auto:
• Onder "eigen auto" wordt verstaan auto's, die eigendom zijn van werknemer en diens
gezinsleden.
• Werken aan eigen auto's mag alleen na goedkeuring van leidinggevende.”
2.5.
Eind 2021 is [verweerster] een onderzoek gestart naar aanleiding van een vermoeden van (grootschalige) diefstal en/of fraude door haar werknemers in de vestiging waar [verzoeker] werkte in verband met tegenvallende financiële resultaten. Voor dit onderzoek heeft zij in de periode van 23 december 2021 tot en met 22 januari 2022 gebruik gemaakt van camera’s gericht op de werkplek in de werkplaats alwaar [verzoeker] en zijn collega’s hun werkzaamheden uitvoerden en daarmee opnamen gemaakt. Daarnaast heeft [verweerster] gecontroleerd of de kentekens genoemd op de facturen van leveranciers met betrekking tot bestelde onderdelen in haar systeem stonden en één en ander vergeleken met de data van de facturen, de klokkaarten van de werknemers (waaronder [verzoeker] ) en de uitgevoerde apk-keuringen.
2.6.
[verweerster] heeft [verzoeker] op 31 januari 2022 op staande voet ontslagen. In de brief van diezelfde dag heeft [verweerster] , voor zover van belang, het volgende geschreven aan [verzoeker] :
“De directie van [verweerster] heeft moeten constateren dat u:
1) al dan niet in samenwerking met andere collega’s zonder medeweten en zonder instemming van de directie:
- op naam van [verweerster] verschillende onderdelen/materialen heeft besteld voor eigen gebruik
en/of het gebruik voor derden;
- materialen van [verweerster] heeft weggenomen dan wel heeft gebruikt voor eigen gebruik, gebruik voor derden of voor een doel anders dan bedrijfsdoeleinden;
- onder werktijd, op de werkvloer met materialen en apparatuur van [verweerster] werkzaamheden
heeft verricht aan auto’s van uzelf en/of derden.
(…)
Wij hebben u te kennen gegeven dat de bovengenoemde gedragingen onacceptabel zijn. Uw
gedragingen vormen in onze visie een dringende reden die een ontslag op staande voet
rechtvaardigt.
Wij achten u gedragingen des te kwalijker, omdat u onder werktijd met materialen en apparatuur van [verweerster] voor eigen rekening werkzaamheden heeft verricht. Hierdoor heeft [verweerster] aanzienlijke (omzet) schade geleden. Gelet op het voorgaande rest ons geen andere optie dan uw arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang op grond van een dringende reden te beëindigen.
Wij hebben in onze besluitvorming laten meewegen dat u tijdens het gesprek d.d. 31 januari 2022 een leugenachtige verklaring tegen ons heeft afgelegd. Ook heeft u op 3 november 2021 een officiële waarschuwing ontvangen. Deze waarschuwing zag op het feit dat u meerdere kwetsende en zeer ernstige uitlatingen hebt gedaan jegens meerdere collega’s. U heeft tegen deze collega’s gezegd dat zij nazi’s en/of SS’ers waren, omdat zij zich hadden gevaccineerd. Ook heeft u deze collega’s foto’s van hakenkruizen en SS-soldaten getoond. Door uw handelingen heeft u het noodzakelijke vertrouwen van [verweerster] Rotterdam ernstig en onherstelbaar beschaamd.
Bevestiging ontslag op staande voet
Uw handelwijze zoals hiervoor weergegeven vormt voor [verweerster] -tezamen met, maar ook los van de eerdere incidenten- een dringende reden om uw arbeidsovereenkomst per heden te beëindigen. Dit betekent dat uw dienstverband op en ingaande 31 januari 2022 met onmiddellijke ingang is geëindigd op grond van een dringende reden.”

3..Het geschil

3.1.
[verzoeker] heeft - samengevat weergegeven - verzocht om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van het geding:
I. [verweerster] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van zijn salaris inclusief emolumenten en vermeerderd met de wettelijke verhoging, vanaf 31 januari 2022 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd;
II. [verzoeker] in staat te stellen de bedongen werkzaamheden te verrichten binnen twee dagen na betekening van de beschikking, op straffe van een dwangsom;
en in de hoofdzaak:
III. primair het ontslag op staande voet te vernietigen, [verweerster] te veroordelen om [verzoeker] toe ta laten tot de overeengekomen werkzaamheden op straffe van een dwangsom en [verweerster] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van zijn salaris inclusief emolumenten en vermeerderd met de wettelijke verhoging, vanaf 31 januari 2022 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd;
IV. subsidiair [verweerster] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van een billijke vergoeding van € 25.000,00 bruto, de transitievergoeding van € 23.984,10 bruto en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 14.696,64 bruto;
V. meer subsidiair [verweerster] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de transitievergoeding van € 23.984,10 bruto;
VI. zowel primair, subsidiair als meer subsidiair [verweerster] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van € 915,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, de wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen vanaf het tijdstip van opeisbaarheid en met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten.
3.1.1.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] meegedeeld af te zien van het primair verzochte.
3.2.
[verzoeker] baseert zijn verzoeken, voor zover nu van belang, op het volgende.
3.2.1.
Er is geen dringende reden aanwezig die een ontslag op staande voet rechtvaardigt. [verzoeker] heeft geen - en zeker niet op grootschalig niveau - werkzaamheden uitgevoerd voor eigen rekening. Hij heeft enkel buiten werktijd en in de eigen pauzes werkzaamheden verricht aan auto’s van familieleden en hij heeft sporadisch voor eigen gebruik kleine onderdelen besteld op naam van [verweerster] en hiervoor ook betaald. Deze gang van zaken was gebruikelijk bij [naam bedrijf 1] en [verweerster] heeft hiervoor ook toestemming verleend, in die zin dat de filiaalmanager het prima vond en het wist en bij de overname is gezegd dat er niks zou veranderen.
3.2.2.
[verzoeker] heeft geen kennis genomen van enig bedrijfsreglement. De gedragingen zijn ook onvoldoende om een ontslag op staande voet te rechtvaardigen. [verweerster] had kunnen volstaan met een waarschuwing. Ook zijn de persoonlijke omstandigheden van [verzoeker] , zoals zijn langdurige dienstverband, niet meegewogen door [verweerster] . Het ontslag op staande voet is bovendien niet onverwijld gegeven, omdat de eerdere waarschuwing uit november 2021 eveneens is betrokken in de opzegging.
3.2.3.
[verzoeker] berust in de opzegging, maar maakt, nu het ontslag op staande voet niet voldoet aan de wettelijke vereisten, aanspraak op een billijke vergoeding van € 25.000,00, de transitievergoeding van € 23.984,10 en een vergoeding vanwege de onregelmatige opzegging waarbij rekening is gehouden met een opzegtermijn van vier maanden zodat deze vergoeding € 14.696,64 bedraagt.
3.3.
[verweerster] voert gemotiveerd verweer tegen de verzoeken van [verzoeker] en heeft verzocht om niet-ontvankelijkheid van [verzoeker] dan wel afwijzing van de verzoeken, met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten.
3.3.1.
Samengevat betoogt [verweerster] dat het ontslag op staande voet, dat onverwijld is gegeven, stand houdt, dat sprake is geweest van de door haar aan het ontslag ten grondslag gelegde dringende reden en dat om die reden geen plaats is voor enige vergoeding. Uit het onderzoek is gebleken dat [verzoeker] , al dan niet met collega’s, op naam van [verweerster] verschillende onderdelen en materialen bestelde en deze gebruikt heeft voor werkzaamheden aan auto’s die niet in het systeem van [verweerster] geregistreerd stonden en waarvoor niet werd betaald aan [verweerster] . Daarnaast werden de werkzaamheden aan de desbetreffende auto’s tijdens werktijd en op de werkvloer verricht. Dit terwijl hij de leiding op de werkplaats had en verantwoordelijk was voor het coördineren, aansturen én de controle van de urenverantwoording van de medewerkers in de werkplaats. Het was [verzoeker] bekend dat deze gedragingen niet waren toegestaan bij [verweerster] .
3.3.2.
[verweerster] heeft voor het geval het ontslag op staande voet wordt vernietigd, verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1 BW in verbinding met artikel 7:669 lid 1 en lid 3 sub e (verwijtbaar handelen of nalaten), sub g (verstoorde arbeidsverhouding) of sub i (combinatie van gronden) BW. Daarnaast heeft [verweerster] voor dat geval verzocht de loonvordering af te wijzen dan wel te matigen omdat [verzoeker] zich niet beschikbaar heeft gehouden voor werk. Ook de wettelijke verhoging en de buitengerechtelijke incassokosten dienen in dat geval te worden afgewezen.
3.4.
Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd, wordt, voor zover van belang voor de uitkomst van de procedure, hierna bij de beoordeling behandeld.

4..De beoordeling

Besliskader
4.1.
Nu in deze beschikking een eindoordeel zal worden gegeven, heeft [verzoeker] geen belang bij een oordeel in de door hem verzochte voorlopige voorziening. Deze zal dan ook worden afgewezen. [verzoeker] wordt daarbij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [verweerster] , welke kosten worden begroot op nihil.
4.2.
Omdat [verzoeker] ter zitting heeft verklaard dat hij berust in het ontslag en dat hij gebruik maakt van de “switch”, behoeft het primaire verzoek van [verzoeker] geen beoordeling en beslissing meer. Met de berusting in het ontslag staat vast dat de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] vanwege de opzegging door [verweerster] is geëindigd op 31 januari 2022. Een eventuele beoordeling van en beslissing op het voorwaardelijke ontbindingsverzoek van [verweerster] is daarmee ook niet langer aan de orde.
Ontvankelijkheid
4.3.
[verweerster] heeft aangevoerd dat [verzoeker] in zijn verzoeken niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Uit de koptekst van het verzoekschrift blijkt volgens [verweerster] niet dat het verzoekschrift een aantal nevenverzoeken bevat en het verzoekschrift vermeldt dat [verweerster] kantoor houdt te Zwijndrecht, hetgeen onjuist is volgens [verweerster] . De kantonrechter gaat hieraan voorbij. Gesteld noch gebleken is in welk belang [verweerster] is geschaad. Zij heeft immers kennisgenomen van het verzoekschrift met nevenverzoeken en daartegen inhoudelijk verweer gevoerd. Voorts heeft [verweerster] aangevoerd dat [verzoeker] op meerdere punten willens en wetens in strijd met de waarheid heeft verklaard in zijn verzoekschrift. Ook hieraan gaat de kantonrechter voorbij, omdat slechts kan worden vastgesteld dat partijen op diverse punten een andersluidend standpunt hebben ingenomen. [verzoeker] is aldus in zoverre ontvankelijk in zijn verzoeken.
Rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet
4.4.
Voor de beoordeling van de (resterende) verzoeken van [verzoeker] is bepalend of [verweerster] op goede gronden is overgegaan tot het ontslag op staande voet van [verzoeker] op 31 januari 2022. Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder van de partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van de reden aan de wederpartij. Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van een dringende reden die een beëindiging van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt, dienen alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking te worden genomen, zoals de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, de aard van de dienstbetrekking, de duur ervan en de wijze waarop de werknemer de dienstbetrekking heeft vervuld, alsook de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die het ontslag op staande voet voor hem zouden hebben.
4.5.
Alvorens de kantonrechter begint met de inhoudelijke beoordeling van het ontslag op staande voet, stelt zij het volgende voorop. Tussen partijen is in geschil of het bedrijfsreglement van [verweerster] van toepassing is op de arbeidsverhouding met [verzoeker] . De kantonrechter stelt vast dat artikel 10 van de ondertekende arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en [naam bedrijf 1] bepaalt dat [verzoeker] verklaart op de hoogte te zijn van en in te stemmen met de bij de werkgever geldende arbeids- en bedrijfsregels. Tussen partijen is niet in geschil dat de rechtsverhouding van [verzoeker] met [naam bedrijf 1] met behoud van rechten en plichten op [verweerster] is overgegaan, zodat ook in de rechtsverhouding met [verweerster] geldt dat partijen hebben afgesproken dat het bedrijfsreglement van toepassing is. [verweerster] heeft gesteld dat zij na de overname haar bedrijfsreglement aan [verzoeker] kenbaar heeft gemaakt en ook aan hem ter hand heeft gesteld. Dit heeft [verzoeker] uiteindelijk niet betwist. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft zijn gemachtigde namelijk te kennen gegeven dat [verzoeker] per mail kennis heeft genomen van het reglement. De kantonrechter stelt dan ook vast dat hij op de hoogte was van het reglement, of dat in ieder geval had kunnen zijn, zodat gelet op het bepaalde in artikel 10 van de arbeidsovereenkomst met [naam bedrijf 1] , welke rechtsverhouding dus is overgegaan op [verweerster] , dit bedrijfsreglement tussen partijen van toepassing is.
4.6.
Aan het ontslag op staande voet heeft [verweerster] ten grondslag gelegd dat [verzoeker] , al dan niet in samenwerking met andere collega’s en zonder medeweten en instemming van de directie, (i) op naam van [verweerster] verschillende materialen heeft besteld voor eigen gebruik dan wel het gebruik voor derden, (ii) materialen van [verweerster] heeft weggenomen dan wel heeft gebruikt voor eigen gebruik, gebruik voor derden of voor een doel anders dan bedrijfsdoeleinden en (iii) onder werktijd, op de werkvloer met materialen en apparatuur van [verweerster] werkzaamheden heeft verricht aan auto’s van [verzoeker] en/of derden.
4.7.
Vooropgesteld wordt dat [verzoeker] niet heeft betwist dat er door hem materialen zijn besteld voor auto’s die niet in het systeem van [verweerster] waren opgenomen en dus niet voor klanten van [verweerster] bestemd waren, zodat aangenomen moet worden dat deze materialen voor eigen gebruik of derden waren. [verweerster] heeft dit ook onderbouwd met het rapport dat zij als productie 12A heeft overgelegd. Hieruit volgt in ieder geval dat in de periode van 30 maart 2021 tot 12 januari 2022 er negen facturen bestaan waarop producten staan die door [verzoeker] voor eigen gebruik dan wel gebruik voor derden zijn besteld.
Hoewel [verzoeker] heeft gesteld dat hij al deze door hem bestelde materialen die niet bestemd waren voor klanten van [verweerster] heeft afgerekend en het slechts om sporadische bestellingen ging, heeft hij deze stelling niet nader onderbouwd. Hij stelt bijvoorbeeld wel een pinbetaling te hebben gedaan, maar hiervan is door hem geen onderbouwing gegeven in de vorm van een bon of een bankafschrift, terwijl dit toch gemakkelijk kan worden aangetoond. Evenmin heeft hij nader concreet toegelicht op welke wijze dit afrekenen dan in zijn werk ging, met name omdat hij ook niet betwist heeft dat de facturen aan de leverancier integraal door [verweerster] werden voldaan zodat hier ook van belang is op welke manier hij dit zelf bijhield dan wel administreerde. De enkele stelling dat zijn collega [persoon A] hier bonnen van maakte die ergens in een map moeten zitten, is daarvoor onvoldoende. Bij gebrek aan een deugdelijke onderbouwing van de stelling dat hij alles heeft betaald, wordt hier dan ook aan voorbij gegaan en moet ervan worden uitgegaan dat de bestelde materialen door [verweerster] zijn betaald en daar geen vergoeding door [verzoeker] tegenover heeft gestaan. Hierbij is nog van belang dat [verweerster] heel concreet aan de hand van de factuur met daarop de datum, de materialen en de kentekens heeft aangetoond om welke materialen en bedragen het ging en voor het bestellen van materialen specifieke regels waren opgenomen in het bedrijfsreglement waarvan [verzoeker] op de hoogte was.
4.8.
Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat is komen vast te staan dat [verzoeker] en zijn collega’s onder werktijd aan auto’s werkten die niet in de systemen van [verweerster] geregistreerd stonden, terwijl [verzoeker] degene was die verantwoordelijk was voor de werkverdeling en het klokken van de uren. [verweerster] heeft haar stellingen op dit punt namelijk concreet onderbouwd met camerabeelden waarop auto’s te zien zijn met kentekens die niet in de systemen van [verweerster] voorkomen. Daarnaast heeft [verweerster] aan de hand van de registratie van apk-keuringen van auto’s - die niet in de systemen van [verweerster] staan, maar wel door [verzoeker] als apk-keurmeester bij de RDW zijn gemeld waarbij is geregistreerd dat het apk-rapport is afgegeven door [verweerster] - vastgesteld dat [verzoeker] en/of zijn collega’s in de uren daaromheen veelvuldig hebben geklokt op opruimen en schoonmaken dan wel veel langer voor werkzaamheden hebben geklokt op reguliere orders dan dat deze werkzaamheden normaal gesproken duren. Daarnaast blijkt uit de facturen dat er voor enkele van deze auto’s rond die data materialen zijn besteld. Dit heeft [verweerster] aangetoond met de rapporten van de apk-keuringen, facturen en/of klokkaarten, zoals vermeld in het rapport over [verzoeker] dat bestaat uit vijftien zaaknummers die betrekking hebben op acht verschillende auto’s. Deze concrete voorvallen zijn door [verzoeker] onvoldoende gemotiveerd betwist. Hij heeft wel gesteld dat er ook apk-keuringen voor een ander bedrijf werden uitgevoerd, maar [verweerster] heeft hiervan onbetwist gesteld dat de gevallen waarvan zij stelt dat er onderdelen zijn besteld op naam en rekening van [verweerster] , werkzaamheden zijn verricht, apk keuringen zijn uitgevoerd en geregistreerd niet op auto’s van dit andere bedrijf zag. Dit nog afgezien van het feit dat hiervoor een deugdelijke administratie werd gevoerd en hiervoor werd afgerekend, aldus [verweerster] . [verzoeker] heeft vervolgens niet gesteld, laat staan onderbouwd dat het hier wel om dergelijke werkzaamheden ging. Ook de stelling van [verzoeker] dat de klokuren niet zouden kloppen omdat het klokken niet goed werkte, is door hem niet nader onderbouwd. [verzoeker] heeft niet betwist dat hij moest toezien op het klokken in de werkplaats en dit onder zijn verantwoordelijkheid viel. [verweerster] heeft ook onderbouwd dat [persoon A] en [verzoeker] hierop zijn aangesproken, wat door [verzoeker] eveneens niet is betwist. Gesteld noch gebleken is dat [verzoeker] toen kenbaar heeft gemaakt dat de klokken niet werkten. Iets wat zeer voor de hand gelegen had als dat het geval was en [verzoeker] hiervoor de verantwoordelijkheid droeg en het hem, zoals verklaard tijdens de mondelinge behandeling, duidelijk was geworden dat het klokken voor [verweerster] belangrijk was. Deze stelling kan dan ook niet tot een ander oordeel leiden.
4.9.
Ook de stelling van [verzoeker] dat zijn handelwijze onderdeel was van een algemene praktijk binnen [naam bedrijf 1] en later [verweerster] , leidt niet tot een andere conclusie. Deze stelling vindt immers geen steun in de door [verzoeker] overgelegde stukken en is door [verweerster] betwist. Niet gebleken is dat de leiding van [verweerster] voordat zij het onderzoek startte bekend was met de handelwijze van [verzoeker] en diens collega’s. Van enige concrete toestemming namens de directie van [verweerster] is ook niet gebleken. Voor zover [verzoeker] heeft bedoeld te betogen dat de toestemming is gegeven door de mededeling dat alles bij het oude zou blijven en de filiaalhouder van één en ander op de hoogte was, kan hem dit evenmin baten. Hieruit zou slechts toestemming kunnen worden afgeleid als [verweerster] van deze gang van zaken op de hoogte zou zijn geweest. Dit is echter door [verzoeker] niet gesteld en dit is ook niet op andere wijze gebleken. Daarnaast volgt uit het bedrijfsreglement van [verweerster] duidelijk welke regels er golden met betrekking tot het bestellen van materialen voor eigen gebruik en het werken aan eigen auto’s binnen [verweerster] , zodat het op zijn minst op de weg van [verzoeker] had gelegen nader te informeren of er met deze volgens hem gangbare praktijk kon worden doorgegaan. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat het de bevoegdheid van de filiaalhouder was om voor de desbetreffende bestellingen en werkzaamheden goedkeuring te verlenen.
4.10.
[verzoeker] heeft door zijn handelen zoals hiervoor is vastgesteld [verweerster] financieel benadeeld en zichzelf dan wel derden bevoordeeld. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verzoeker] hiermee zijn verplichtingen als werknemer op een ernstige manier geschonden en bovendien in strijd gehandeld met het bedrijfsreglement. De kantonrechter is van oordeel dat deze handelswijze van [verzoeker] een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert. Hierbij gaat de kantonrechter voorbij aan het verweer dat het ontslag op staande voet niet onverwijld gegeven is, omdat de eerdere waarschuwing uit november 2021 eveneens is betrokken in de opzegging. Uit de brief van 31 januari 2022 blijkt namelijk dat reeds deze handelswijze, ook los van de eerdere incidenten, voor [verweerster] een voldoende dringende reden was, zodat ook zonder deze waarschuwing er voldoende grond is voor een geldig ontslag op staande voet.
4.11.
Dit alles leidt tot de slotsom dat van [verweerster] door toedoen van [verzoeker] , alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, daaronder begrepen het door [verzoeker] genoemde langdurige dienstverband bij (de rechtsvoorganger van) [verweerster] , redelijkerwijs niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren en [verweerster] aldus op goede gronden is overgegaan tot het gegeven ontslag op staande voet.
Dat brengt met zich dat de door [verzoeker] verzochte billijke vergoeding met nevenverzoeken wordt afgewezen.
Transitievergoeding
4.12.
Ten aanzien van het meer subsidiaire verzoek tot toekeninning van de transitievergoeding, is de kantonrechter van oordeel dat, gelet op hetgeen is overwogen ten aanzien van de dringende reden, onder deze omstandigheden ook sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [verzoeker] . Op grond van artikel 7:673 lid 7 sub c BW is [verweerster] in dat geval in beginsel geen transitievergoeding verschuldigd aan [verzoeker] . Artikel 7:673 lid 8 BW bepaalt echter dat de kantonrechter toch geheel of gedeeltelijk de transitievergoeding kan toekennen indien het niet toekennen daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Blijkens de wetsgeschiedenis kan daarbij gedacht worden aan het geval waarin een werknemer een relatief kleine misstap begaat na een heel lang dienstverband (Kamerstukken II 2013-2014, 33 818, nr. 3, pagina 113). Bij beantwoording van de vraag of het niet toekennen van de transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is kunnen alle omstandigheden van het geval van belang zijn (Hoge Raad 8 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:203). De kantonrechter is van oordeel dat er in de gegeven omstandigheden geen aanleiding is voor een (gedeeltelijke) toekenning van de transitievergoeding. Het handelen van [verzoeker] kan niet worden aangemerkt als een relatief kleine misstap en [verzoeker] heeft geen feiten of omstandigheden aangedragen op grond waarvan het niet toekennen van de transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De kantonrechter wijst daarom ook het meer subsidiaire verzoek van [verzoeker] af.
Buitengerechtelijke kosten
4.13.
Gelet op de afwijzing van de verzoeken van [verzoeker] , wordt ook de verzochte vergoeding van buitengerechtelijke kosten afgewezen.
Proceskosten
4.14.
[verzoeker] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [verweerster] tot vandaag vast op € 747,00 aan salaris voor de gemachtigde.

5..De beslissing

De kantonrechter:
in het incident
5.1.
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af;
5.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] vastgesteld op nihil;
in de hoofdzaak
5.3.
wijst het door [verzoeker] verzochte af;
5.4.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de kant van [verweerster] tot vandaag vastgesteld op € 747,00;
5.5.
verklaart deze beschikking voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. M. Verkerk en in het openbaar uitgesproken.
49039