ECLI:NL:RBROT:2022:4411

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 mei 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
9670732 \ CV EXPL 22-3776
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen uitspraak Huurcommissie wegens verkeerde partij gedagvaard

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 30 mei 2022, is een bezwaar ingediend tegen een uitspraak van de Huurcommissie. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. drs. T.S. Cnossen, heeft de gedaagde, bijgestaan door mr. G. Gabrelian en mr. B.T. Stalpers, gedagvaard. De kantonrechter, mr. A.J.L.M. van der Wildt, heeft vastgesteld dat de eiseres de verkeerde partij heeft gedagvaard. Volgens artikel 7:262 van het Burgerlijk Wetboek moeten zowel de verhuurder als de huurder betrokken worden in de procedure om de uitspraak van de Huurcommissie te laten vervallen. In dit geval was de vereniging als huurder niet gedagvaard, wat leidde tot de conclusie dat de eiseres niet-ontvankelijk is in haar vorderingen. De kantonrechter heeft de eiseres in het ongelijk gesteld en haar veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde zijn vastgesteld op € 248,00, plus nakosten van € 62,00. De uitspraak is mondeling gedaan en is vastgelegd in een proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 9670732 \ CV EXPL 22-3776
datum: 30 mei 2022
proces-verbaal van mondelinge uitspraak ex artikel 30p Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. drs. T.S. Cnossen,
tegen
[gedaagde],
Woonplaats: [woonplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. G. Gabrelian en mr. B.T. Stalpers.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’.
Aanwezig is mr. A.J.L.M. van der Wildt, kantonrechter, bijgestaan door mr. A. Viergever, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen:
  • De heer [persoon A] namens [eiseres] , bijgestaan door mr. drs. T.S. Cnossen;
  • [gedaagde] in persoon, bijgestaan door mr. G. Gabrelian en mr. B.T. Stalpers.
De kantonrechter gaat over tot de mondelinge behandeling.
De zaak is met partijen besproken. Daarbij hebben partijen hun standpunten nader toegelicht en de vragen van de kantonrechter beantwoord. De kantonrechter heeft daarna, op de voet van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in aanwezigheid van beide partijen mondeling uitspraak gedaan. Deze uitspraak is opgenomen in dit proces-verbaal.

1..De gronden van de beslissing

1.1.
Op grond van artikel 7:262 BW worden de verhuurder en de huurder geacht te zijn overeengekomen wat in de uitspraak van de Huurcommissie is vastgesteld, tenzij één van hen binnen acht weken nadat aan hen afschrift van die uitspraak is verzonden, een beslissing van de rechter heeft gevorderd. Dat brengt met zich dat, wanneer partijen zich binnen de hiervoor genoemde termijn van acht weken tot de kantonrechter wenden, de uitspraak van de Huurcommissie iedere rechtskracht verliest en het vervolgens aan de kantonrechter is om te beslissen over de punten waarover de huurcommissie om een uitspraak was verzocht.
1.2.
De huurovereenkomst is gesloten door [eiseres] als verhuurder en de [naam vereniging] (hierna: ‘de vereniging’) als huurder. Uit het verzoekschrift van 9 januari 2019 volgt dat [gedaagde] zich als verzoekende partij heeft gemeld bij de Huurcommissie en heeft verzocht om toetsing van de aanvangshuurprijs. Hoewel het verzoekschrift niet door de vereniging is ingediend, heeft de Huurcommissie haar wel - naar het oordeel van de kantonrechter ten onrechte - als procespartij aangemerkt in de uitspraak van 4 november 2021. Dat neemt niet weg dat de kantonrechter bij de beoordeling van onderhavige vordering wel gebonden is aan het feit dat de vereniging als procespartij heeft te gelden in de procedure bij de Huurcommissie.
1.3.
Het voorgaande betekent dan ook dat [eiseres] de vereniging in rechte had dienen te betrekken om, op de voet van artikel 7:262 BW, de uitspraak van de Huurcommissie te doen laten vervallen. [eiseres] heeft echter niet de vereniging gedagvaard, maar [gedaagde] . Dit leidt tot het oordeel dat [eiseres] de verkeerde partij in rechte heeft betrokken, zodat zij niet ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering. Aan een inhoudelijke beoordeling van de het gevorderde wordt derhalve niet toegekomen.
1.4.
[eiseres] wordt in het ongelijk gesteld en zal in de proceskosten worden veroordeeld. Die kosten worden aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 248,00
(2 punten à € 124,00) aan salaris voor de gemachtigde. De gevorderde nakosten worden toegewezen tot een bedrag van € 62,00.

2..De beslissing

De kantonrechter:
2.1.
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vorderingen;
2.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot vandaag aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 248,00 aan salaris voor de gemachtigde;
2.3.
veroordeelt [eiseres] in de na vandaag te maken proceskosten, begroot op € 62,00 aan salaris voor de gemachtigde en als niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan en het vonnis is betekend, de explootkosten van deze betekening;
2.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat door de kantonrechter en de griffier is ondertekend.
44487