Op 5 januari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een verzetprocedure van een opposante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 3 maart 2021. De opposante had beroep ingesteld tegen een beslissing op bezwaar van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, welke op 28 april 2020 was genomen. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard, waarna de opposante verzet aantekende. Tijdens de zitting op 26 november 2021 was de opposante aanwezig, maar de rechtbank moest beoordelen of het verzet ontvankelijk was.
De rechtbank oordeelde dat het verzetschrift niet voldeed aan de eisen zoals gesteld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De opposante had geen gronden van verzet ingediend, en het verzuim was niet binnen de gestelde termijn hersteld. De rechtbank had de opposante eerder al gewezen op het ontbreken van gronden en de noodzaak om deze binnen twee weken in te dienen. Ondanks deze waarschuwing had de opposante geen actie ondernomen.
De rechtbank concludeerde dat het verzet niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat de opposante niet had voldaan aan de wettelijke vereisten. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.