ECLI:NL:RBROT:2022:4388

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 mei 2022
Publicatiedatum
6 juni 2022
Zaaknummer
9629128 CV EXPL 22-890
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onrechtmatig opgenomen geldbedrag van spaarrekening van minderjarige zoon

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 mei 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een moeder, die optreedt als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige zoon, en de vader van het kind. De moeder vorderde een bedrag van € 307,50 van de vader, dat onrechtmatig van de spaarrekening van hun zoon was opgenomen. De ouders zijn gescheiden en de zoon woont bij de moeder, die het ouderlijk gezag alleen uitoefent. Tijdens hun relatie hadden de ouders samen een spaarrekening geopend voor hun zoon, waarop bedragen waren gestort die bestemd waren voor hem. De vader had op 29 oktober 2021 een bedrag van € 767,00 van deze rekening overgemaakt naar zijn eigen rekening, waarna de moeder hem verzocht het bedrag terug te storten. De vader heeft een deel van het bedrag teruggestort, maar de moeder vorderde het resterende bedrag van € 307,50, vermeerderd met wettelijke rente.

Tijdens de mondelinge behandeling op 8 april 2022 was de moeder aanwezig, maar de vader verscheen niet. De vader erkende dat het bedrag was overgemaakt, maar betwistte dat hij dit zelf had gedaan, en stelde dat zijn rekening was leeggetrokken door een derde. De kantonrechter oordeelde dat de vordering van de moeder, na vermindering van eis, toewijsbaar was, omdat de vader geen ouderlijk gezag had en derhalve niet bevoegd was om het vermogen van de zoon te beheren. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van € 307,50 toe, evenals de wettelijke rente, maar veroordeelde de moeder ook in de proceskosten van de vader, omdat de vader rauwelijks was gedagvaard. De uitspraak werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9629128 CV EXPL 22-890
uitspraak: 6 mei 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende in Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres]in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kind
[naam],
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres,
gemachtigde: mr. F.C. Hoogeveen te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘moeder’, ‘vader’ en ‘zoon’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 5 januari 2022, met producties;
  • de schriftelijke reactie van 16 januari 2022 van vader, met producties;
  • het vonnis van 14 februari 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte wijziging eis, met één productie.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 8 april 2022 plaatsgevonden. Moeder is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Vader is, hoewel hij is opgeroepen, niet verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen tijdens de zitting is besproken.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op vandaag.

2..De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn ouders van een zoon die geboren is op 10 november 2012. De affectieve relatie tussen moeder en vader is inmiddels beëindigd. De zoon heeft zijn hoofdverblijfplaats bij moeder en heeft geen contact met vader. Moeder is eenhoofdig belast met het ouderlijk gezag over hun zoon.
2.2.
Tijdens de affectieve relatie hebben moeder en vader samen een rekening bij de ABN AMRO (hierna: de rekening) geopend voor hun zoon. De bedragen die op deze rekening zijn gestort zijn bestemd voor de zoon.
2.3.
Op 29 oktober 2021 is van de rekening een bedrag van € 767,00 overgemaakt naar de rekening van vader. Op 2 december 2021 heeft de gemachtigde van moeder per brief aan vader gevraagd om het geldbedrag terug over te maken naar de rekening.
2.4.
Op 31 januari 2022 heeft vader een bedrag van € 495,50 overgemaakt naar de rekening.

3..De vordering

3.1.
Moeder vordert na vermindering van eis bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, vader te veroordelen om naar de rekening van de zoon een bedrag van € 307,50 over te maken, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 oktober 2021 tot aan de dag van volledige betaling, met veroordeling van vader in de proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering heeft moeder naast de hiervoor genoemde vaststaande feiten - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - ten grondslag gelegd dat het opnemen van het bedrag van de rekening onrechtmatig handelen is jegens de zoon. Het bedrag op de rekening is bestemd voor de zoon. Gelet op het feit dat vader geen ouderlijk gezag heeft is hij niet bevoegd om het vermogen van de zoon te beheren. De schade die de zoon heeft geleden (€ 767,00) moet vader vergoeden.
3.3.
Naar aanleiding van de schriftelijke reactie van vader in deze procedure heeft de gemachtigde van moeder contact gehad met vader. Afgesproken is dat het bedrag binnen twee maanden (vanaf half januari 2022) in twee termijnen zou worden teruggestort op de rekening. Omdat op dit moment slechts een bedrag van € 459,50 is betaald, resteert aan hoofdsom een bedrag van € 307,50.

4..Het verweer

4.1.
Vader erkent dat er een bedrag van € 767,00 is overgemaakt van de rekening naar zijn eigen bankrekening, maar betwist dat hij dit heeft gedaan. Op 29 oktober 2021 heeft vader contact gehad met een koper voor een advertentie, die hij had geplaatst op zijn marktplaatsaccount. Uiteindelijk is gebleken dat deze koper andere bedoelingen heeft gehad dan het aangeboden product te kopen. Deze koper heeft, nadat hij over de benodigde gegevens beschikte, de bankrekening van vader leeg getrokken en daarbij ook een bedrag van de spaarrekening van de zoon gehaald. Dit is nooit de bedoeling geweest en vader erkent ook dat hij het geld op zijn rekening toebehoord aan de zoon. Wel is vader van mening dat moeder eerst met hem in gesprek had kunnen gaan voordat zij direct over zou gaan tot dagvaarden. Vader zegt in zijn schriftelijke reactie toe om binnen twee maanden het totaalbedrag terug over te maken naar de rekening.

5..De beoordeling

5.1.
In de akte wijziging van eis heeft moeder haar eis verminderd in die zin dat de betaling van 31 januari 2022 van de totale hoofdsom is afgehaald zodat een hoofdsom van € 307,50 resteert. De vordering van moeder is aangepast naar aanleiding van de toezegging van vader, zodat hetgeen moeder vordert conform het verweer en de toezegging van vader is en van de juistheid daarvan wordt uitgegaan. De vordering tot betaling van de verminderde hoofdsom van € 307,50 wordt dan ook toegewezen, met dien verstande dat eventuele nadien door vader verrichte betalingen daarop nog in mindering strekken.
5.2.
De gevorderde wettelijke rente wordt, als onbetwist en op de wet gegrond, toegewezen.
5.3.
Vader heeft indirect verweer gevoerd tegen de gevorderde proceskosten. Volgens de gemachtigde van moeder is vader op 2 december 2021 gesommeerd de hoofdsom terug over te maken naar de rekening; vader betwist deze brief te hebben ontvangen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van moeder bevestigd dat, behoudens het sturen van de brief op 2 december 2021, alvorens tot het uitbrengen van de dagvaarding over te gaan, geen andere pogingen om met vader in contact te komen zijn ondernomen.
5.3.1.
Uitgangspunt van artikel 3:37 lid 3 BW (de ontvangsttheorie) is dat een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring (in casus de brief van 2 december 2021), om haar werking te hebben, die persoon moet hebben bereikt. Voor een schriftelijke verklaring geldt als uitgangspunt dat deze de geadresseerde heeft bereikt, indien zij door hem is ontvangen. Indien de ontvangst van de verklaring wordt betwist, zoals in het onderhavige geval, dient de afzender (moeder) feiten of omstandigheden te stellen en te bewijzen waaruit volgt dat de verklaring door haar is verzonden en dat de verklaring door de geadresseerde (vader) is ontvangen, bijvoorbeeld door een afschrift van een aangetekende aanmaning over te leggen. Moeder heeft nagelaten dit bewijs te leveren. Nu moeder slechts een algemeen bewijsaanbod heeft gedaan, zal zij niet meer in de gelegenheid worden gesteld te bewijzen de door haar genoemde brief vader heeft bereikt.
5.4.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat ervan uitgegaan wordt dat de door moeder aangehaalde brief vader niet heeft bereikt. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat vader rauwelijks is gedagvaard en daardoor een gerechtelijke procedure niet heeft kunnen voorkomen. Om die reden wordt moeder veroordeeld in de proceskosten van vader. Nu vader geen aanspraak heeft gemaakt op vergoeding van dergelijke kosten, worden deze aan zijn zijde op nihil begroot.
5.5.
De veroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat het verzoek daartoe op de wet is gegrond en er geen redenen zijn het niet in te willigen.

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt vader om aan moeder, die in deze zaak als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige zoon optreedt, te betalen een bedrag van € 307,50, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW daarover vanaf 29 oktober 2021 tot aan de dag van volledige betaling;
veroordeelt moeder in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van vader vastgesteld op nihil;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Kolk en uitgesproken op een openbare terechtzitting.
44485