ECLI:NL:RBROT:2022:4374

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 mei 2022
Publicatiedatum
3 juni 2022
Zaaknummer
637560 KG ZA 22-349
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van een woning en betaling van geldsom in kort geding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, hebben eisers een kort geding aangespannen tegen gedaagden, die zonder toestemming in een woning verbleven. De eisers vorderden onder andere ontruiming van de woning, uitschrijving van gedaagden bij de gemeente en betaling van een geldsom door gedaagde sub 1. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat gedaagden niet zijn verschenen, waardoor verstek werd verleend. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, omdat deze niet ongegrond of onrechtmatig werd geacht, vooral gezien de eerder gesloten vaststellingsovereenkomsten. De rechter oordeelde dat de eisers niet bevoegd waren om zelf tot ontruiming over te gaan, aangezien dit wettelijk aan de deurwaarder is voorbehouden. De vordering tot uitschrijving van gedaagden bij de gemeente werd eveneens toegewezen, met de bepaling dat het vonnis in plaats treedt van de opdracht tot uitschrijving indien gedaagden niet voldoen aan de veroordeling. Daarnaast werd gedaagde sub 1 veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 198.740,39, met een voorwaardelijke tweede betaling van € 203.778,90, afhankelijk van de betaling door een derde partij. De rechter wees de gevorderde handelsrente en buitengerechtelijke kosten af, maar kende de wettelijke rente toe. Gedaagden werden hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten, die tot aan de uitspraak zijn begroot op € 3.076,61. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer: 637560 KG ZA 22-349
vonnis in kort geding van 30 mei 2022
in de zaak van

1..[naam eiser 1],

2. [naam eiser 2],
wonend in respectievelijk [woonplaats eiser 1] en [woonplaats eiser 2],
eisers,
advocaat: mr. M. Kooiman,
tegen

1..[naam gedaagde 1],

2. [naam gedaagde 2],

3. [naam gedaagde 3],

4. [naam gedaagde 4],

allen wonend in [woonplaats gedaagden],
gedaagden,
niet verschenen.
Partijen worden hierna aangeduid als eisers en gedaagden. Gedaagde sub 1 wordt, voor zover het over hem afzonderlijk gaat, aangeduid als [naam gedaagde 1].

1..Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties van 11 mei 2022;
  • de twee brieven van eiseres van 19 mei 2022, met aanvullende producties;
  • de mondelinge behandeling op 23 mei 2022.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat vandaag uitspraak wordt gedaan.

2..Het geschil

2.1.
Eisers vorderen (samengevat):
I. gedaagden te veroordelen om de woning op het adres [adres] (hierna: de woning) binnen een week na betekening van dit vonnis te ontruimen, en eisers, wanneer gedaagden niet aan die veroordeling voldoen, te machtigen om de ontruiming zelf te doen of laten uitvoeren, door middel van de sterke arm van politie en justitie en een gerechtsdeurwaarder, dit alles op kosten van gedaagden;
II. gedaagden te veroordelen om binnen een week na betekening van dit vonnis aan de gemeente Rotterdam door te geven dat zij niet meer in de woning wonen en zich daar te laten uitschrijven en te bepalen dat, wanneer gedaagden niet aan dat gebod voldoen, dit vonnis in plaats treedt van die uitschrijving;
III. [naam gedaagde 1] te veroordelen om aan eisers een bedrag van € 402.519,29 te betalen, te vermeerderen met handelsrente;
IV. [naam gedaagde 1] te veroordelen om aan [eisers] een bedrag van € 3.787,60 aan buitengerechtelijke incassokosten te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente;
V. gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
VI. dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
2.2.
Eisers leggen aan hun vordering het volgende ten grondslag. Vanaf december 2018 verblijven gedaagden, met toestemming van eisers, in de woning die door eisers wordt verhuurd aan de onderneming [naam bedrijf]. Sinds september 2012 is de huur van de woning echter niet meer betaald. Eisers hebben daarom in februari 2022 de huurrelatie met [naam bedrijf] beëindigd en de toestemming aan gedaagden om de woning te gebruiken ingetrokken. Vervolgens hebben eisers en [naam gedaagde 1] in maart 2022 een vaststellingsovereenkomst gesloten. [naam gedaagde 1] heeft zich daarin verbonden om uiterlijk 29 april 2022 een bedrag van € 198.740,39 aan eisers te betalen en uiterlijk 31 mei 2022 een bedrag van € 203.778,90, voor zover [naam bedrijf] en/of [naam] (de directeur van [naam bedrijf]) dat laatste bedrag niet aan eisers hebben betaald. [naam gedaagde 1] is deze overeenkomst echter niet nagekomen. In een vaststellingsovereenkomst tussen eisers en (alle) gedaagden van maart 2022 is vastgelegd dat het gevolg daarvan is dat gedaagden de woning uiterlijk 30 april 2022 zullen ontruimen. Tot op heden hebben zij dit echter nagelaten. De vorderingen van eisers zijn gericht op nakoming van deze vaststellingsovereenkomsten.

3..De beoordeling

Verstek
3.1.
In de dagvaarding en de betekening daarvan zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat tegen gedaagden, die niet zijn verschenen, verstek wordt verleend.
Ontruiming
3.2.
De vordering tot ontruiming van de woning komt de voorzieningenrechter, in het bijzonder gezien de recent gesloten vaststellingsovereenkomsten, niet ongegrond of onrechtmatig voor en wordt daarom toegewezen.
3.3.
Eisers hebben gevorderd om hen te machtigen om zelf tot ontruiming over te gaan. Daarvoor biedt de wet echter geen basis. De gedwongen ontruiming geschiedt namelijk door de deurwaarder (artikel 556 Rv). Voor toewijzing van de gevorderde machtiging om de ontruiming te laten uitvoeren door middel van de sterke arm van politie en justitie ziet de voorzieningenrechter ook geen aanleiding. Op grond van de artikelen 434, 556 en 557 Rv is de deurwaarder namelijk bevoegd tot ontruiming over te gaan en daarbij de hulp van de politie in te roepen, waarbij de kosten van de ontruiming ingevolge het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders voor rekening van gedaagden komen. Voor dat laatste is geen separate veroordeling nodig terwijl de omvang van die kosten ook nog niet kan worden vastgesteld.
Uitschrijving
3.4.
De vordering met betrekking tot de uitschrijving van gedaagden van het adres van de woning komt de voorzieningenrechter niet ongegrond of onrechtmatig voor en wordt daarom toegewezen. Deze verplichting volgt ook uit artikel 2.39 Wet basisregistratie personen. Voor zover gedaagden aan deze veroordeling niet voldoen, wordt, zoals gevorderd, bepaald dat dit vonnis in de plaats treedt van de bedoelde opdracht tot uitschrijving, zoals bedoeld in artikel 3:300 BW.
Betaling door [naam gedaagde 1]
3.5.
Eisers maken verder aanspraak op nakoming door [naam gedaagde 1] van de betalingsverplichtingen die hij in de vaststellingsovereenkomst op zich heeft genomen. Dat betreft zowel een zelfstandige betalingsverplichting (van € 198.740,39 uiterlijk op 29 april 2022 te voldoen) als een betalingsverplichting (van € 203.778,90) indien [naam bedrijf] en/of [naam] niet uiterlijk 31 mei 2022 betaald hebben. Met betrekking tot een geldvordering in kort geding is terughoudendheid bij toewijzing op zijn plaats. Bij de beoordeling speelt een rol of de vordering voldoende aannemelijk is, of een onmiddellijke voorziening vereist is en of er een restitutierisico is.
3.6.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de vordering van eisers voldoende aannemelijk is. De omvang van de geldsom volgt uit de overgelegde overeenkomst. Uit de overgelegde correspondentie volgt daarnaast dat [naam gedaagde 1] hierover diverse keren heeft gecorrespondeerd en daarbij geen bezwaar heeft gemaakt tegen de genoemde betalingsverplichtingen. Op grond hiervan is in grote mate waarschijnlijk dat de bodemrechter deze vorderingen zal toewijzen. Nu van een restitutierisico aan de zijde van eisers niet is gebleken, is er in dit kort geding ruimte voor toewijzing van de vordering die, met uitzondering van het navolgende, niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Het gevorderde bedrag van € 402.519,29 wordt overeenkomstig de vaststellingsovereenkomst in twee bedragen en betaalmomenten gesplitst. Uit die overeenkomst vloeit namelijk voort dat er voor de twee (deel)vorderingen verschillende opeismomenten gelden. Voor de betalingsverplichting van het bedrag van € 203.778,90 geldt dat dit bedrag pas per 1 juni 2022 opeisbaar is en dat aan die verplichting ook nog de ontbindende voorwaarde van betaling door [naam bedrijf] en/of [naam] kleeft. De gevorderde handelsrente wordt afgewezen. Zonder nadere toelichting valt niet in te zien dat en waarom de vaststellingsovereenkomst kan worden aangemerkt als handelsovereenkomst. In plaats daarvan wordt de wettelijke rente, zoals bedoeld in artikel 6:119 BW, toegewezen.
Buitengerechtelijke kosten
3.7.
De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. Op grond van artikel 6:96 lid 6 BW is [naam gedaagde 1] deze vergoeding namelijk pas verschuldigd, nadat hij onder vermelding van de gevolgen van het uitblijven van betaling, waaronder de vergoeding die in overeenstemming met de nadere regels wordt gevorderd, vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen een termijn van veertien dagen, aanvangende de dag na aanmaning. Bepaling 2.4 en 2.5 uit de vaststellingsovereenkomst, waarop eisers hebben gewezen in dit kader, voldoen niet aan die eisen. In die artikelen zijn namelijk zowel de buitengerechtelijke kosten, als de hoogte daarvan en de veertiendagentermijn niet genoemd.
Proceskosten
3.8.
Als de in het ongelijk gestelde partij worden gedaagden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden tot aan deze uitspraak aan de zijde van eisers begroot op:
  • € 143,61 aan betekeningskosten;
  • € 2.277,- aan griffierecht;
  • € 656,- aan salaris voor de advocaat.
De gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proces- en nakosten worden toegewezen op de manier zoals in de beslissing is vermeld.

4..De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
verleent verstek tegen gedaagden;
4.2.
veroordeelt gedaagden om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis, de woning gelegen te Rotterdam aan de Streksingel 265 te ontruimen, met alle zich daarin bevindende zaken en personen, te verlaten en verlaten te houden en de sleutels aan eisers ter beschikking te stellen;
4.3.
veroordeelt gedaagden om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis aan de gemeente Rotterdam, afdeling burgerzaken, door te geven dat zij niet meer woonachting zijn op het adres [adres], en zich van dat adres te laten uitschrijven en bepaalt dat indien gedaagden niet binnen de genoemde termijn aan deze veroordeling voldoen, dit vonnis in plaats treedt van de deze uitschrijving, zodat eisers op grond van dit vonnis opdracht tot uitschrijving kunnen verstrekken;
4.4.
veroordeelt [naam gedaagde 1] om aan eisers een bedrag van € 198.740,39 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2022 tot aan de dag van volledige betaling;
4.5.
veroordeelt [naam gedaagde 1], alleen in het geval dat [naam bedrijf] en/of [naam] dat bedrag niet uiterlijk 31 mei 2022 aan eisers hebben voldaan, om, niet eerder dan 1 juni 2022, aan eisers een bedrag van € 203.778,90 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2022 tot aan de dag van volledige betaling;
4.6.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat wanneer en voor zover de een betaalt ook de anderen zullen zijn bevrijd, in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van eisers begroot op € 3.076,61‬, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.7.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat wanneer en voor zover de een betaalt ook de anderen zullen zijn bevrijd, in de nakosten, begroot op € 163,- aan salaris voor de advocaat, en, onder de voorwaarde dat gedaagden niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met een bedrag van € 85,- aan salaris voor de advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de veertiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.8.
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2022.
3531/2009