In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, hebben eisers een kort geding aangespannen tegen gedaagden, die zonder toestemming in een woning verbleven. De eisers vorderden onder andere ontruiming van de woning, uitschrijving van gedaagden bij de gemeente en betaling van een geldsom door gedaagde sub 1. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat gedaagden niet zijn verschenen, waardoor verstek werd verleend. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, omdat deze niet ongegrond of onrechtmatig werd geacht, vooral gezien de eerder gesloten vaststellingsovereenkomsten. De rechter oordeelde dat de eisers niet bevoegd waren om zelf tot ontruiming over te gaan, aangezien dit wettelijk aan de deurwaarder is voorbehouden. De vordering tot uitschrijving van gedaagden bij de gemeente werd eveneens toegewezen, met de bepaling dat het vonnis in plaats treedt van de opdracht tot uitschrijving indien gedaagden niet voldoen aan de veroordeling. Daarnaast werd gedaagde sub 1 veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 198.740,39, met een voorwaardelijke tweede betaling van € 203.778,90, afhankelijk van de betaling door een derde partij. De rechter wees de gevorderde handelsrente en buitengerechtelijke kosten af, maar kende de wettelijke rente toe. Gedaagden werden hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten, die tot aan de uitspraak zijn begroot op € 3.076,61. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.