ECLI:NL:RBROT:2022:4372

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
3 juni 2022
Zaaknummer
10/074997-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuld in verkeerszaak met dodelijke afloop door onoplettendheid van bestuurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van een auto op 8 januari 2020 een 12-jarige fietser heeft aangereden op de Blaaksedijk in Mijnsheerenland. De fietser, die op een e-bike reed, is als gevolg van de aanrijding overleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, wat heeft geleid tot de fatale aanrijding. De verkeersongevallenanalyse concludeerde dat de verdachte de fietser over een voldoende afstand had kunnen en moeten zien, en dat er sprake was van een periode van onoplettendheid van ten minste enkele seconden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuld had in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW).

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/074997-21
Datum uitspraak: 2 juni 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. B.A.A. Postma, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M. van Heemst heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis en een voorwaardelijke rijontzegging van de bevoegdheid motorvoertuigen te besturen voor de duur van één jaar, met een proeftijd van twee jaren.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is in de kern aangevoerd dat geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) en dat de verdachte evenmin gevaar op de weg heeft veroorzaakt als bedoeld in artikel 5 WVW.
Beoordeling
Vaststaat dat op 8 januari 2020, omstreeks 07:40 uur, op de Blaaksedijk in Mijnsheerenland een aanrijding heeft plaatsgevonden waarbij de verdachte als bestuurder van een auto en een 12-jarige fietser, [naam slachtoffer] (hierna: het slachtoffer), waren betrokken. Het slachtoffer, die op een e-bike reed, is van achteren aangereden door de verdachte. Hierdoor is het slachtoffer via de voorruit van de auto op het wegdek terecht gekomen. Op 10 januari 2020 is hij aan de gevolgen daarvan overleden.
De rechtbank dient te beoordelen of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Voor een bewezenverklaring is vereist dat vast komt te staan dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat een aan hem schuld te wijten ongeval heeft plaatsgevonden. Dit hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld. Ook een beperkte, tijdelijke onoplettendheid in het verkeer hoeft nog geen schuld op te leveren.
Bij de beoordeling wordt ervan uitgegaan dat de verdachte, zoals hij zelf heeft verklaard, niet harder reed dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 60 km/u. Verder wordt ervan uitgegaan dat het donker was, en de straatverlichting brandde en dat het waarschijnlijk miezerde. Volgens de verkeersongevallenanalyse reed het slachtoffer rechts op de weg en was de LED verlichting van de e-bike aan. Ook volgt uit die analyse dat het zicht van de verdachte goed moet zijn geweest, dat het slachtoffer tijdig genoeg gezien kon worden en dat voldoende tijd was om op deze verkeerssituatie te anticiperen. Anders dan de verdediging, heeft de rechtbank geen redenen aan deze bevindingen te twijfelen. En voor zover al zou worden uitgegaan van de door de verdediging aangevoerde, moeizame zichtomstandigheden, had dit bij de verdachte juist voor extra oplettendheid moeten zorgen en had hij zijn snelheid kunnen en moeten aanpassen aan de omstandigheden zodat hij wel afdoende zicht en tijd had om de verkeerssituatie in te kunnen schatten.
Niet is komen vast te staan waarom de verdachte het slachtoffer niet heeft gezien. Wel wordt op grond van het voorgaande geconcludeerd dat hij hem over een voldoende afstand had kunnen en moeten zien, en er dus sprake is geweest van een periode van onoplettendheid die tenminste een aantal seconden moet hebben geduurd. De verdachte had na de bocht in de weg voldoende tijd en gelegenheid om de situatie in de weg in zich op te nemen en kon (daarna) rekening te houden met andere weggebruikers. Dit rijgedrag is tevens onvoorzichtig, met name in de richting van zwakke andere weggebruikers, zoals fietsers. Een en ander brengt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte
aanmerkelijkonvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en dat dus sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Het primair ten laste gelegde wordt daarom bewezenverklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 8 januari 2020 te Mijnsheerenland, gemeente Hoeksche Waard als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Blaaksedijk, welk rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar, terwijl er sprake was van duisternis en/of regenachtig weer en/of in die Blaaksedijk één of meer bochten waren gelegen,
-niet heeft opgemerkt dat de bestuurder van een fiets aan de (uiterst) rechterzijde van die Blaaksedijk op de uitwijkstrook/fietsstrook reed, terwijl deze fietser voor hem, verdachte, wel zichtbaar was en
- in aanrijding is gekomen met de achterzijde van die fiets, als gevolg waarvan die fietser, genaamd [naam slachtoffer] , ten val is gekomen en werd gedood.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op een dijkweg in Mijnsheerenland aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag vertoond. Dat heeft ertoe geleid dat hij met zijn auto het slachtoffer, die op de fiets reed, van achteren heeft aangereden. Het slachtoffer is als gevolg hiervan overleden. Het leed dat dit bij de nabestaanden heeft veroorzaakt, is zeer ingrijpend en onherstelbaar. De impact van het verlies is duidelijk naar voren gekomen in de namens de ouders van het slachtoffer op zitting voorgelezen verklaring. Dat het rijgedrag van de verdachte dit leed heeft veroorzaakt, wordt hem flink aangerekend.
De rechtbank heeft in een uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 april 2022 gezien dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Bij de bepaling van de op te leggen straffen is rekening gehouden met de ernst van het feit en gekeken naar straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Ook is gekeken naar de oriëntatiepunten voor dit soort feiten. Als er sprake is van aanmerkelijke schuld waardoor een ander is overleden, gaan die oriëntatiepunten uit van een maximale taakstraf en een rijontzegging voor de duur van 1 jaar. Gelet op de aard en de ernst van het feit wordt echter aanleiding gezien aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen. Wel wordt aanleiding gezien deze in voorwaardelijke vorm op te leggen. Ook zal een voorwaardelijke rijontzegging worden opgelegd en een taakstraf. Hierbij komt de rechtbank wel lager uit dat de eis van de officier van justitie. Dat hangt onder meer samen met het aanzienlijke tijdsverloop, waardoor de afdoening niet binnen twee jaar na het eerste verhoor van verdachte is afgedaan.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 120 (honderd en twintig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
1 (één) jaar;
bepaalt dat
de gevangenisstraf en de ontzegging van de rijbevoegdheidniet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan in beide gevallen een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft gedurende de proeftijd;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. V.F. Milders en R.M.F.R. Ketwaru, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y. Ouarssani, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 8 januari 2020 te Mijnsheerenland, gemeente Hoeksche Waard als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Blaaksedijk, welk rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar, terwijl er sprake was van duisternis en/of regenachtig weer en/of in die Blaaksedijk één of meer bochten waren gelegen,
-tijdens het rijden gebruik heeft gemaakt van zijn mobiele telefoon en/of die mobiele telefoon meermalen, althans éénmaal, heeft aangeraakt en/of heeft bediend en/of
-niet heeft opgemerkt dat de bestuurder van een fiets aan de (uiterst) rechterzijde van die Blaaksedijk op de uitwijkstrook/fietsstrook reed, terwijl deze fietser voor hem, verdachte, wel zichtbaar was en/of
-in botsing of in aanrijding is gekomen met de achterzijde van die fiets, als gevolg waarvan die fietser, genaamd [naam slachtoffer] , ten val is gekomen en werd gedood;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 januari 2020 te Mijnsheerenland, gemeente Hoeksche Waard als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Blaaksedijk, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd; welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar, terwijl er sprake was van duisternis en/of regenachtig weer en/of in die Blaaksedijk één of meer bochten waren gelegen,
-tijdens het rijden gebruik heeft gemaakt van zijn mobiele telefoon en/of die mobiele telefoon meermalen, althans éénmaal, heeft aangeraakt en/of heeft bediend en/of
-niet heeft opgemerkt dat de bestuurder van een fiets aan de (uiterst) rechterzijde van die Blaaksedijk op de uitwijkstrook/fietsstrook reed, terwijl deze fietser voor hem, verdachte, wel zichtbaar was en/of
-in botsing of in aanrijding is gekomen met de achterzijde van die fiets;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )