ECLI:NL:RBROT:2022:437

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
10/110182-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke brandstichting met levensgevaar en gemeen gevaar voor goederen

Op 5 januari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke brandstichting. De verdachte, geboren op Curaçao en preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht in een woning in Schiedam op 22 april 2021. Dit gebeurde nadat hij benzine had aangeschaft en deze in de woning had gesprenkeld, waarna hij de brand heeft aangestoken. De verdachte heeft geen hulp ingeroepen en is gevlucht, wat leidde tot aanzienlijke schade aan de woning en gevaar voor omwonenden.

De rechtbank heeft de bewijswaardering uitvoerig besproken en kwam tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk handelde. De verdediging stelde dat de brand per ongeluk was ontstaan, maar dit werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een rapport van een psycholoog dat geen psychische stoornis vaststelde, maar wel narcistische trekken en aanpassingsproblematiek. De rechtbank oordeelde dat de ernst van het feit en de gevolgen voor de omgeving een zware straf rechtvaardigden.

De benadeelde partij, Woonplus Schiedam, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat deze niet voldoende onderbouwd was. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot het betalen van proceskosten voor de benadeelde partij. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de voorzitter en de griffier niet in staat waren het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/110182-21
Datum uitspraak: 5 januari 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te Curaçao op [geboortedatum verdachte],
preventief gedetineerd en ingeschreven in de basisregistratie personen in de:
Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsman mr. O. Bolluyt, advocaat te Almere.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 22 december 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M. van Heemst heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, omdat hij niet opzettelijk, ook niet in voorwaardelijke zin, brand heeft gesticht. Daartoe is, kort weergegeven, aangevoerd dat de verdachte de ontstane brand niet heeft gewild, maar dat de brand door een ongelukkige samenloop van omstandigheden is ontstaan.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht. Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen.
Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte zichzelf op 25 april 2021, dat wil zeggen drie dagen na de brand, heeft gemeld bij een politiebureau in Amsterdam. Bij die gelegenheid heeft de verdachte ten overstaan van een verbalisant spontaan en tot tweemaal toe gezegd dat hij het huis “in brand heeft
gestoken”.
Deze uitlating van de verdachte, die volgens de rechtbank duidelijk wijst op een actieve en dus opzettelijke (aansteek)handeling van hem, is geloofwaardig en sluit ook naadloos aan bij het verdere verloop van de dag in kwestie. De verdachte heeft immers onder invloed van tegenslagen in zijn leven van tevoren het plan opgevat om brand te gaan stichten. Hij heeft vervolgens een jerrycan met benzine gekocht. Daarmee is hij naar de woning gegaan en heeft in diverse vertrekken van de woning benzine gesprenkeld. Kort daarna is er daadwerkelijk brand ontstaan, waarna de verdachte is gevlucht en geen enkele hulp heeft ingeroepen.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit zonder meer dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, zoals tenlastegelegd. Het alternatieve scenario van de verdachte dat de brand per ongeluk is ontstaan, doordat de verdachte in het huis een sigaret opstak, net nadat hij had besloten om niet door te gaan met zijn plan om brand te stichten, is volgens de rechtbank gelet op het voorgaande dan ook niet aannemelijk.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 22 april 2021 te [plaatsnaam] opzettelijk brand heeft gesticht door in een (portiek)woning, gelegen aan de [adres], goederen, na die te hebben besprenkeld met benzine, met (open) vuur in aanraking te brengen, ten gevolge waarvan die woning en de aldaar aanwezige goederen van die woning en het trappenhuis geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor die woning en omliggende woningen en goederen in die woning en omliggende woningen en het trappenhuis, en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die omliggende woningen aanwezige personen en de ter plaatse gekomen brandweerlieden te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
de eendaadse samenloop van
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft, nadat hij van zijn ex-partner te horen had gekregen dat hij zijn zoontje die dag niet mocht zien, het plan opgevat om brand te stichten in de portiekwoning waarin hij voorheen met haar woonde, om een ‘statement’ te maken. Hij heeft benzine gekocht, die benzine heeft hij op verschillende plekken in de woning gesprenkeld en vervolgens heeft hij die benzine aangestoken. De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan opzettelijke brandstichting in die woning. Hierna is de verdachte gevlucht en heeft hij geen enkele hulp ingeroepen, wat de rechtbank zeer kwalijk acht. Deze brand heeft zeer zware schade veroorzaakt in de woning in kwestie, maar ook in de centrale hal en het trappenhuis van dit portiek. De meterkasten, deurposten en de voordeuren van alle overige woningen in dat portiek zijn door de brand zwaar aangetast. Ten gevolge van deze brand is er grote financiële schade ontstaan voor de woningcorporatie die eigenaar is van het complex. Daarnaast ontstond er ook ernstig gevaar voor de bewoners van de woningen in de directe omgeving van de woning van de verdachte. Zo moesten er diverse mensen worden geëvacueerd, van wie sommigen met een hoogwerker, en huisdieren moesten uit enkele woningen worden gered. Ook hebben zij meerdere maanden elders moeten verblijven en hun woningen niet kunnen gebruiken.
Brandstichting behoort niet voor niets tot de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent, omdat als gevolg van dit delict onbeheersbare, zeer gevaar zettende situaties kunnen ontstaan. Het veroorzaakt dan ook grote angst en onrust in de samenleving, in dit geval in het bijzonder bij de buurtbewoners, zoals ook blijkt uit de aangiften die door of namens hen zijn gedaan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 juni 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
De rechtbank heeft onder meer kennis genomen van het Pro Justitia rapport van de klinisch psycholoog drs. W.J.L. Lander gedateerd 30 augustus 2021 en het reclasseringsrapport gedateerd 30 september 2021.
Rapport van 30 augustus 2021 (psycholoog Lander)
Er is volgens de psycholoog bij de verdachte sprake van narcistische persoonlijkheidstrekken, van aanpassingsproblematiek en van relatieproblematiek. Er is echter geen sprake van een psychische stoornis. Geadviseerd wordt om het feit, indien bewezen, volledig toe te rekenen aan de verdachte. Het recidiverisico bij de verdachte wordt door de psycholoog als laag ingeschat. De beschermende factoren binnen de persoonlijkheid dragen er immers aan bij dat de verdachte in de toekomst de juiste keuzes in zijn leven zal maken en justitiecontacten zal willen vermijden. Met de definitieve beëindiging van de relatie met zijn ex-vriendin en het regelen van de omgang met zijn zoontje zal de psychische druk op de verdachte afnemen. Een interventieadvies is vanuit gedragskundig oogpunt niet van toepassing.
Rapport van 30 september 2021 (reclassering)
De reclassering ziet op verschillende leefgebieden van de verdachte weinig delict-gerelateerde problemen. De verdachte kan voor huisvesting terecht bij zijn familie. De reclassering acht de verdachte in de toekomst in staat om zelfstandig stabiliteit en een delict vrij leven te creëren. Het recidiverisico en het risico op letselschade wordt als laag-gemiddeld ingeschat. Geadviseerd wordt om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank is het eens met de conclusie van de psycholoog en rekent de verdachte het feit daarom volledig toe.
Gezien de ernst van het bewezenverklaarde kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van flinke duur. Bij de bepaling van de duur van de hierna te noemen gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd; de strafeis van de officier van justitie sluit hier naar het oordeel van de rechtbank bij aan. Het verzoek van de verdediging om een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen, verhoudt zich niet met de ernst van het bewezenverklaarde en het gevaar dat het heeft veroorzaakt. Om die reden is er ook geen aanleiding om de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen, zoals de verdediging heeft verzocht. Het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf is bedoeld ter voorkoming van het plegen van strafbare feiten in de toekomst.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd Woonplus Schiedam. De benadeelde partij heeft in het voegingsformulier gemeld dat de kosten van het herstel van het appartementencomplex nog niet bekend zijn en dat een raming van de kosten zeker op € 200.000,- uitkomt.
Nu de benadeelde partij geen concreet bedrag aan schadevergoeding heeft gevorderd en het genoemde geschatte bedrag niet is onderbouwd, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De gevergde nadere concretisering en onderbouwing van de vordering zouden een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. De benadeelde partij kan haar vordering nog wel bij de civiele rechter aanbrengen. De benadeelde partij wordt – nu de vordering op geen enkele wijze is onderbouwd – veroordeeld in de proceskosten.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 55 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij Woonplus Schiedam niet-ontvankelijk in de vordering; bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij Woonplus Schiedam in de proceskosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. T.M. Riemens en W.S. Korteling, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y. Ouarssani, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 22 april 2021 te Schiedam opzettelijk brand heeft gesticht door in een (portiek)woning, gelegen aan de [adres], een of meer goederen, al dan niet na dat/die te hebben besprenkeld met benzine, althans met een brandbare stof, met (open) vuur in aanraking te brengen, ten gevolge waarvan die woning en/of de aldaar aanwezige goederen van die woning en/of het trappenhuis geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of omliggende woningen en/of goederen in die woning en/of omliggende woningen en/of het trappenhuis, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die woning en/of omliggende woningen aanwezige personen en/of de ter plaatse gekomen brandweerlieden, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.