Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..[eiser 1], en
1..De procedure
- de dagvaarding van 16 november 2021, met bijlagen;
- de aantekeningen van de griffier van het mondelinge verweer en de overgelegde correspondentie;
- het schriftelijke verweer;
- het vonnis van 7 februari 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
2..De feiten
3..Het geschil
- [gedaagde] te veroordelen aan hen te betalen € 8.481,15, met rente over € 7.720,14;
- [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten en nakosten met rente;
- het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4..De beoordeling
Onverschuldigde betaling
7 december 2020 ten bedrage van € 27.771,00 te gelden. Eisers hebben, door in totaal een bedrag van € 41.500,00 te hebben betaald, zowel het factuurbedrag voldaan als daarnaast een bedrag van € 13.729,00. Voor zover uit de in deze procedure overgelegde stukken blijkt, liggen aan dit laatste bedrag geen concreet overeengekomen en op papier vastgelegde afspraken ten grondslag. Eisers erkennen echter dat zij (een deel van) dit bedrag aan [gedaagde] verschuldigd zijn voor door [gedaagde] uitgevoerd meerwerk. De vordering die is gegrond op onverschuldigde betaling bestaat uit de betaling voor drie onderdelen uit de factuur van 7 december 2020, te weten “Molenaars trap kwartslag”, “Platdakraam 2400x800” en de posten die zien op werkzaamheden aan de serre, behoudens de betonvloer. Deze posten staan wel op de factuur vermeld en er is dus ook voor betaald, maar ze zijn volgens eisers niet door [gedaagde] uitgevoerd. [gedaagde] heeft dit niet betwist, maar heeft aangevoerd dat hij deze minderwerkposten heeft verrekend met het uitgevoerde meerwerk, dat per saldo een hoger bedrag vertegenwoordigt. Ter onderbouwing van dit verweer heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij deze verrekeningen heeft vastgelegd in offertes en/of facturen die hij telkens aan eisers heeft gezonden. Eisers hebben dit betwist. De kantonrechter constateert dat [gedaagde] de offertes en/of facturen waar hij een beroep op doet niet in het geding heeft gebracht, ondanks dat hij daartoe voldoende gelegenheid heeft gehad, waardoor niet kan worden vastgesteld of en in welke mate verrekening met meerwerk (terecht) heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de kantonrechter is de gegrondheid van het verweer van [gedaagde] daarmee niet op eenvoudige wijze vast te stellen. Aan het beroep op verrekening wordt dan ook op de voet van artikel 6:136 BW voorbijgegaan.