ECLI:NL:RBROT:2022:4367

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 mei 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
9553998
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling onverschuldigde betaling in aannemingszaak met betrekking tot werkzaamheden en schadevergoeding

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, hebben eisers, vertegenwoordigd door mr. E.A.J. Dekkers, een vordering ingesteld tegen gedaagde, die handelt onder een handelsnaam, met betrekking tot onverschuldigde betaling en schadevergoeding. De procedure begon met een dagvaarding op 16 november 2021, gevolgd door een mondelinge behandeling op 1 april 2022. De eisers hebben in totaal € 41.500,00 aan gedaagde betaald voor werkzaamheden die door gedaagde zouden worden uitgevoerd. Echter, eisers stellen dat een deel van deze betalingen onverschuldigd is, omdat bepaalde werkzaamheden niet zijn uitgevoerd. Ze vorderen terugbetaling van € 7.066,50 voor deze onverschuldigde betalingen, alsook een schadevergoeding van € 3.481,86 voor een toerekenbare tekortkoming.

Gedaagde betwist de vordering en stelt dat er sprake is van meerwerk, en dat de betalingen die eisers hebben gedaan ook betrekking hebben op extra werkzaamheden die zijn uitgevoerd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eisers recht hebben op terugbetaling van het onverschuldigd betaalde bedrag, omdat gedaagde niet heeft aangetoond dat de werkzaamheden waarvoor eisers hebben betaald, daadwerkelijk zijn uitgevoerd. Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat gedaagde aansprakelijk is voor de schade die eisers hebben geleden door ondeugdelijk werk, en heeft hij de herstelkosten van € 1.848,64 toegewezen.

De kantonrechter heeft de vordering van eisers grotendeels toegewezen, met uitzondering van een aanvullende schadevergoeding die niet voldoende was onderbouwd. Gedaagde is veroordeeld tot betaling van in totaal € 8.481,15, inclusief rente en proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9553998 \ CV EXPL 21-38586
datum uitspraak: 20 mei 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van

1..[eiser 1], en

2. [eiser 2],
woonplaats: [woonplaats eisers],
eisers,
gemachtigde: mr. E.A.J. Dekkers,
tegen
[gedaagde], die handelt onder de naam [handelsnaam],
woonplaats: [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
zonder gemachtigde.
De partijen worden hierna ‘eisers’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 16 november 2021, met bijlagen;
  • de aantekeningen van de griffier van het mondelinge verweer en de overgelegde correspondentie;
  • het schriftelijke verweer;
  • het vonnis van 7 februari 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
Op 1 april 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen en de gemachtigde besproken.

2..De feiten

2.1.
Op 20 oktober 2020 heeft [gedaagde] een offerte uitgebracht aan eisers ten bedrage van € 27.771,00 voor diverse werkzaamheden in de woning van eisers. Op 3 december 2020 is [gedaagde] gestart met de werkzaamheden. [gedaagde] heeft op 7 december 2020 een factuur ten bedrage van € 27.771,00 (conform de offerte) aan eisers verzonden.
2.2.
Kort na de aanvang van de werkzaamheden bleek dat er meer werkzaamheden dan ingecalculeerd moesten worden verricht.
2.3.
Eisers hebben – in totaal – een bedrag van € 41.500,00 aan [gedaagde] betaald.
2.4.
Voor de werkzaamheden die bestaan uit het plaatsen van een plat dak en kozijnen hebben eisers [naam bedrijf 1] ingeschakeld, dat deze werkzaamheden voor een bedrag van € 4.416,50 heeft verricht.
2.5.
Eisers hebben geconstateerd dat het tegelwerk in de badkamer op diverse plaatsen los kwam. Door de opstalverzekering is [naam bedrijf 2] (hierna: ‘[naam bedrijf 2]’) ingeschakeld om onderzoek te doen. [naam bedrijf 2] heeft het volgende geconstateerd:
“Vanuit de verzekering hebben wij de vraag gekregen onze bevindingen van de opname naar u op papier te zetten.
Het tegelwerk komt in 6 maanden los.
Reden: er zijn grootformaat tegels toegepast (120x120 cm), die erg zwaar zijn en die een nauwkeurige verlijming van de tegels vragen.
Als de tegels niet goed worden ingeweld in de tegellijm, kan door luchtinsluiting de tegel gedeeltelijk los raken, mede door het hoge gewicht.
Voor het mooie is het te “mooi” gemaakt, waardoor de tegelstrippen strak tegen het tegelwerk aansluiten maar niet meer gevoegd of gekit kunnen worden, ziet er mooi uit maar tijdens het douchen kan er vochtintreding plaatsvinden tussen de tegelstrip en de tegel waardoor de tegellijm los raakt.
Geen lekkage waterleiding kunnen constateren. We gaan ervan uit dat het garantie van de tegelzetter is.”
2.6.
Ten aanzien van de tegels in de badkamer hebben eisers door [naam bedrijf 3] herstelwerkzaamheden laten uitvoeren voor een bedrag van € 1.848,64.

3..Het geschil

3.1.
Eisers vorderen samengevat:
  • [gedaagde] te veroordelen aan hen te betalen € 8.481,15, met rente over € 7.720,14;
  • [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten en nakosten met rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Eisers baseren hun eis op het volgende. Partijen hebben een overeenkomst tot aanneming van werk gesloten. Eisers hebben drie posten op de factuur onverschuldigd betaald, nu deze posten niet zijn uitgevoerd en dus geen onderdeel meer uitmaken van de overeenkomst. Zij vorderen terugbetaling van een bedrag van € 7.066,50 aan minderwerk waarvoor (onverschuldigd) betaald is. Daarnaast vorderen eisers een bedrag van € 3.481,86 aan vervangende schadevergoeding op grond van een toerekenbare tekortkoming. Na verrekening met het bedrag dat eisers nog aan [gedaagde] verschuldigd zijn (in totaal € 2.828,22) resteert een hoofdsom van € 7.720,14.
3.3.
[gedaagde] is het niet eens met de vordering en voert het volgende aan. Er is geen sprake van minderwerk maar juist van meerwerk. Het minderwerk is verrekend met de extra werkzaamheden. Dit blijkt uit de offertes/facturen die telkens aan eisers zijn afgegeven.

4..De beoordeling

Onverschuldigde betaling

4.1.
Op basis van artikel 6:203 BW is degene die zonder rechtsgrond een geldsom betaalt aan een ander, gerechtigd dit van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug te vorderen. Tussen partijen is niet in geschil dat eisers in totaal een bedrag van € 41.500,00 hebben betaald aan [gedaagde]. De rechtsgrond voor deze betaling bestaat uit de door [gedaagde] uitgevoerde werkzaamheden die partijen zijn overeengekomen. Partijen verschillen echter van inzicht over de vraag in hoeverre [gedaagde] werkzaamheden heeft uitgevoerd die voor rekening van eisers dienen te komen.
4.2.
Als uitgangspunt voor de tussen partijen vastgelegde afspraken heeft de factuur van
7 december 2020 ten bedrage van € 27.771,00 te gelden. Eisers hebben, door in totaal een bedrag van € 41.500,00 te hebben betaald, zowel het factuurbedrag voldaan als daarnaast een bedrag van € 13.729,00. Voor zover uit de in deze procedure overgelegde stukken blijkt, liggen aan dit laatste bedrag geen concreet overeengekomen en op papier vastgelegde afspraken ten grondslag. Eisers erkennen echter dat zij (een deel van) dit bedrag aan [gedaagde] verschuldigd zijn voor door [gedaagde] uitgevoerd meerwerk. De vordering die is gegrond op onverschuldigde betaling bestaat uit de betaling voor drie onderdelen uit de factuur van 7 december 2020, te weten “Molenaars trap kwartslag”, “Platdakraam 2400x800” en de posten die zien op werkzaamheden aan de serre, behoudens de betonvloer. Deze posten staan wel op de factuur vermeld en er is dus ook voor betaald, maar ze zijn volgens eisers niet door [gedaagde] uitgevoerd. [gedaagde] heeft dit niet betwist, maar heeft aangevoerd dat hij deze minderwerkposten heeft verrekend met het uitgevoerde meerwerk, dat per saldo een hoger bedrag vertegenwoordigt. Ter onderbouwing van dit verweer heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij deze verrekeningen heeft vastgelegd in offertes en/of facturen die hij telkens aan eisers heeft gezonden. Eisers hebben dit betwist. De kantonrechter constateert dat [gedaagde] de offertes en/of facturen waar hij een beroep op doet niet in het geding heeft gebracht, ondanks dat hij daartoe voldoende gelegenheid heeft gehad, waardoor niet kan worden vastgesteld of en in welke mate verrekening met meerwerk (terecht) heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de kantonrechter is de gegrondheid van het verweer van [gedaagde] daarmee niet op eenvoudige wijze vast te stellen. Aan het beroep op verrekening wordt dan ook op de voet van artikel 6:136 BW voorbijgegaan.
4.3.
De begroting van de bedragen die eisers voor de onverschuldigd betaalde onderdelen van de factuur van 7 december 2020 hebben gehanteerd, heeft [gedaagde] niet betwist en komt de kantonrechter niet onjuist of onredelijk voor. Op grond van het voorgaande is als onverschuldigd betaald het gevorderde bedrag van € 7.066,50 toewijsbaar.
Tekortkoming
4.4.
Op grond van artikel 6:74 BW verplicht iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis de schuldenaar om de schade die de schuldeiser door die tekortkoming lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend.
4.5.
Ten aanzien van de gevorderde herstelkosten voor de tegels in de badkamer blijkt uit de constatering van [naam bedrijf 2] naar het oordeel van de kantonrechter genoegzaam dat de tegels ondeugdelijk zijn aangebracht en dat zodoende sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de zin van artikel 6:74 BW zijdens [gedaagde]. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat het de wens van eisers was om geen kit te zien bij de rand van de kraan en dat dit de reden is dat de tegels (te) strak geplaatst zijn. In dit kader is [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter te makkelijk voorbijgegaan aan de mogelijkheid een nieuwe tegel te gebruiken om het probleem op te lossen, hetgeen te meer geldt nu [gedaagde] tevens zelf heeft aangegeven dat een tegel verzaagd was en het gat voor de kraan hierdoor een millimeter te groot was. De gevorderde herstelkosten van € 1.848,64 komen op grond van het bovenstaande voor vergoeding in aanmerking, nu [gedaagde] de op de offerte van [naam bedrijf 3] gebaseerde begroting van de hoogte van deze kostenpost niet heeft betwist.
4.6.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor “de aanvullende schadepost” ten bedrage van € 1.633,22 is naar het oordeel van de kantonrechter op basis van hetgeen eisers aan deze vordering ten grondslag hebben gelegd niet komen vast te staan dat [gedaagde] ondeugdelijk werk heeft afgeleverd. [gedaagde] heeft immers per punt de lijst met mogelijke herstelpunten betwist en weerlegd. Het had op de weg van eisers gelegen om in dit kader hun vordering nader te onderbouwen. Zij hebben echter nagelaten om aan de hand van bijvoorbeeld een bouwkundige rapportage hun stelling dat sprake is van een tekortkoming zijdens [gedaagde] handen en voeten te geven. De kantonrechter is tevens van oordeel dat eisers onvoldoende feiten en omstandigheden hebben gesteld om tot bewijslevering van haar stelling te worden toegelaten. De gevorderde schadevergoeding ten bedrage van € 1.633,22 zal worden afgewezen.
Vordering; conclusie
4.7.
De kantonrechter begrijpt de vordering van eisers zo, dat eisers slechts het bedrag van € 1.633,22 aan [gedaagde] verschuldigd zijn indien de vordering met hetzelfde beloop (inzake de afronding van de laatste werkzaamheden) aan schadevergoeding wordt toegewezen, waardoor deze bedragen tegen elkaar kunnen worden weggestreept. De kantonrechter begrijpt dit als een voorwaardelijke verrekening. Aangezien de vordering wordt afgewezen (zie overweging 4.6) is aan de voorwaarde voor verrekening niet voldaan en dient de verrekening met het bedrag van € 1.633,22 achterwege te blijven.
4.8.
De verrekening met het bedrag van € 1.195,00 dat eisers stellen aan goedgekeurd meerwerk aan [gedaagde] verschuldigd te zijn, wordt wel in de berekening van de toe te wijzen vordering meegenomen. Dit leidt ertoe dat uiteindelijk een bedrag van 7.066,50 + 1.848,64 – 1.195,00 = € 7.720,14 zal worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten en rente
4.9.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 761,01 worden toegewezen, omdat aan de voorwaarden is voldaan om een vergoeding voor deze kosten te krijgen. De rente wordt toegewezen, omdat uit de stellingen van eisers volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] deze stellingen niet heeft betwist.
Proceskosten
4.10.
[gedaagde] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van eisers tot vandaag vast op € 135,94 aan dagvaardingskosten, € 240,00 aan griffierecht en € 622,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 311,00 tarief). Dit is totaal € 997,94.
4.11.
De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.12.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan eisers te betalen € 8.481,15 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 7.720,14 vanaf 1 september 2021 tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van eisers tot vandaag vastgesteld op € 997,94;
veroordeelt [gedaagde] in de na vandaag te maken proceskosten, begroot op € 124,00 aan salaris voor de gemachtigde en als niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan en het vonnis is betekend, de explootkosten van deze betekening met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze kosten vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
48637