ECLI:NL:RBROT:2022:4354

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
9593717 / CV EXPL 21-41728
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst tot het aanleggen van een serre met condensvorming als gevolg

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de besloten vennootschap Garden Lux Veranda B.V. (GLV) over een tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst. De eiser had GLV in januari 2020 opdracht gegeven om een serre aan te leggen. Na de oplevering van de serre meldde de eiser dat er overmatige condensvorming op de polycarbonaatplaten was ontstaan, wat leidde tot klachten over de kwaliteit van het geleverde werk. Ondanks herhaalde verzoeken om het probleem te verhelpen, heeft GLV geen actie ondernomen. De eiser heeft vervolgens een deskundige ingeschakeld, die bevestigde dat de condensvorming niet normaal was en mogelijk het gevolg van ondeugdelijk werk. De eiser heeft GLV in gebreke gesteld en uiteindelijk een vervangende schadevergoeding van € 2.524,50 gevorderd, alsook expertisekosten en buitengerechtelijke incassokosten. GLV heeft het verweer gevoerd dat er geen sprake was van een gebrek en dat condensvorming normaal was. De kantonrechter oordeelde echter dat GLV tekortgeschoten was in haar verplichtingen en dat de eiser recht had op de gevorderde schadevergoeding, inclusief de expertisekosten en buitengerechtelijke kosten. De rechter heeft GLV veroordeeld tot betaling van in totaal € 3.188,51, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9593717 / CV EXPL 21-41728
uitspraak: 22 april 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. G. Grijs, te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Garden Lux Veranda B.V.,
gevestigd te Vlaardingen,
gedaagde,
vertegenwoordig door dhr. [persoon A] .
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiser] ’ respectievelijk ‘GLV’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 9 december 2021, met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van het mondelinge antwoord van GLV, met bijlagen;
  • het tussenvonnis van 3 januari 2022, waarin de kantonrechter een mondelinge behandeling heeft bepaald.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 maart 2022. Daarbij is [eiser] in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens GLV is dhr. [persoon A] ( [functie] ) verschenen. Van hetgeen ter zitting is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
In januari 2020 heeft GLV in opdracht van [eiser] een serre aangelegd bij de woning van [eiser] aan de [adres] te Rotterdam.
2.2.
Voor het aanleggen van de serre heeft GLV aan [eiser] een factuur d.d. 13 januari 2020 gestuurd ten bedrage van € 6.000,00. Nadien heeft GLV op dit bedrag een korting van € 100,00 gegeven. [eiser] heeft een bedrag van € 5.900,00 aan GLV betaald.
2.3.
Bij e-mail van 1 juni 2021 heeft [eiser] aan GLV het volgende bericht:
“Vorige week heb ik kennis gegeven van de vocht die in de platen van de serre blijft hangen! Als het regent of vochtig is dan is het minimaal 30 a 35 cm! Ondanks warme en droge dagen verdwijnt de vocht niet tussen de platen.
(…)
Graag het verzoek om op locatie een inspectie te komen doen en het probleem te verhelpen!”
2.4.
Op 10 juni 2021 hebben partijen telefonisch een afspraak op locatie gemaakt. GLV is niet op de afspraak verschenen.
2.5.
Bij e-mail van 13 juni 2021 heeft [eiser] GLV bericht dat hij, ondanks dat GLV niet op de afspraak is verschenen, GLV alsnog in de gelegenheid stelt om het gebrek binnen veertien dagen na dagtekening van die e-mail te herstellen. Daarbij heeft [eiser] vermeld dat indien GLV het gebrek niet per alsdan heeft hersteld, [eiser] de overeenkomst zal ontbinden.
2.6.
Teneinde de klachten aan de serre te onderzoeken, heeft [eiser] deskundige [persoon B] ingeschakeld. In het rapport van 20 juli 2021 van de deskundige (hierna: het deskundigenrapport) staat – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“(…)
De leverancier van deze serre moet bekend zijn met het product ‘polycarbonaat’ zoals dit wordt toegepast bij de door het bedrijf geleverde serreproducten. Dat impliceert dat het ook genoeglijk bekend moet zijn bij de leverancier dat er condens kan ontstaan op deze platen. Condensvorming ontstaat echter alleen op ogenblikken dat er in korte tijd een sterke afkoeling plaatsvindt. De ontstane condens verdwijnt normaliter weer snel en blijft niet hangen, in tegenstelling tot wat bij cliënt het geval en zichtbaar is. De vraag rijst dan ook bij mij of deze polycarbonaatplaten wel op de juiste wijze zijn toegepast. De platen dienen aan de bovenzijde te zijn afgedicht met een anti condensband, een afdichtingsband dat een totaal dichte structuur heeft en op de juiste wijze in de kanalen moet zijn aangebracht. De onderzijde van de platen daarentegen dient afgedicht te worden met een geperforeerd condensband. Een afdichtingsband met fijnmazige openingen. Op deze manier toegepast kan en moet de condens zeer snel verdwijnen. Ik heb het vermoeden, vanwege de aanwezige opvallende en blijvende condensplekken, dat de platen verkeerd om kunnen zijn gemonteerd enwel met het geperforeerde band aan de bovenzijde. Een andere mogelijkheid zou kunnen zijn dat de toegepaste tape niet de gewenste kwaliteit heeft die in dit geval absoluut noodzakelijk is, ook dan kan het genoemde probleem ontstaan. (…)”
2.7.
Bij e-mail van 27 juli 2021 heeft [eiser] het deskundigenrapport naar GLV gestuurd en GLV voor de laatste keer in de gelegenheid gesteld de geconstateerde gebreken binnen veertien dagen na heden te herstellen. Daarbij heeft [eiser] aangegeven dat indien de gebreken niet binnen die termijn volledig worden hersteld, [eiser] de overeenkomst (deels) ontbindt en de gebreken door iemand anders op kosten van GLV zal laten herstellen.
2.8.
Bij e-mail van 30 september 2021 heeft de gemachtigde van [eiser] GLV – voor zover van belang – als volgt bericht:
“U heeft een serre aangelegd. Evenwel is er overmatige condensvorming geconstateerd in de daarbij gebruikte polycarbonaatplaten. (…). Ondanks dat u meerdere keren in de gelegenheid bent gesteld om de gebreken te herstellen heeft u hiervan geen gebruik gemaakt. U bent dan ook in verzuim.
Cliënt heeft er geen vertrouwen meer in dat u de werkzaamheden op juiste wijze zult uitvoeren en wenst derhalve vervangende schadevergoeding overeenkomstig bijgaande offerte ad € 2.524,50. Voornoemd bedrag kunt u uiterlijk 16 dagen na heden overmaken op derdengeld ASVK (…).”
2.9.
Bij e-mail van 29 oktober 2021 heeft GLV aangeboden om een afspraak te maken om nieuwe polycarbonaatplaten te leveren te monteren. De gemachtigde van [eiser] heeft daarop met verwijzing naar zijn e-mail van 30 september 2021 gereageerd dat [eiser] een vervangende schadevergoeding wenst te ontvangen.
2.10.
Bij e-mail van 2 november 2021 heeft GLV aan [eiser] , althans aan zijn gemachtigde, het volgende bericht:
“Van 20 juli t/m 25 augustus 2021 was ik met vakantie, en omdat onze monteurs niets van de situatie af wisten kon ik ze niet doorsturen naar de klant heer [eiser] . Ik ben ziek van Vakantie teruggekomen en ben opgenomen in het ziekenhuis (onderzoek en ziekenhuis rapporten aanwezig) na veel onderzoeken ben ik nu paar dagen weer werkzaam. We hebben contact gehad onze leverancier en willen we dit z.s.m. oplossen voor de klant. Als hij toch besluit om een andere bedrijf in te schakelen is het wel ten kosten van hem zelf.”

3..De vordering

3.1.
Conard heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, GLV te veroordelen tot betaling aan [eiser] van:
I. de hoofdsom van € 2.524,50 binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis;
II. de wettelijke rente over de hoofdsom te rekenen vanaf 30 september 2021 met een minimum bedrag van € 100,00;
III. de buitengerechtelijke incassokosten van € 377,45, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag van betekening van de dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
IV. de expertkosten van € 286,56, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag van betekening van de dagvaarding;
V. de nakosten van € 131,00, dan wel € 199,00 voor zover betekening van het vonnis noodzakelijk is;
VI. de proceskosten.
3.2.
Aan zijn vordering heeft [eiser] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
Op de polycarbonaatplaten van de serre is sprake van condensvorming die niet wegtrekt. Dit is het gevolg van ondeugdelijk werk dat door GLV is geleverd. Hierdoor is GLV toerekenbaar tekortgeschoten in de op haar rustende verplichting tot het verrichten van deugdelijke werkzaamheden. GLV is door [eiser] meerdere malen in gebreke gesteld. Doordat zij niet is overgegaan tot het verhelpen van de gebreken is zij in verzuim komen te verkeren. Omdat [eiser] het vertrouwen in GLV is verloren, heeft [eiser] GLV schriftelijk medegedeeld dat hij vervangende schadevergoeding wenst te ontvangen. De vervangende schadevergoeding bedraagt € 2.524,50. Verder maakt [eiser] op grond van artikel 6:96 lid 2 onder b BW aanspraak op de expertisekosten van € 286,56. Doordat GLV niet tot betaling is overgegaan, zag [eiser] zich bovendien genoodzaakt zijn vordering ter incasso uit handen te geven en buitengerechtelijke kosten te maken. Deze kosten van € 377,45 komen voor rekening van GLV. Tevens maakt [eiser] aanspraak op de wettelijke rente vanaf 30 september 2021.

4..Het verweer

Het verweer van GLV strekt tot afwijzing van de vordering. Daartoe heeft GLV – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd.
Er is geen sprake van een gebrek. Condensvorming tussen de polycarbonaatplaten is normaal. Door het verschil in kou en warmte ontstaat condens tussen de platen. GLV heeft, ondanks dat zij daartoe niet verplicht is, aangeboden de platen gratis te vervangen. GLV kon niet eerder op de e-mails van [eiser] reageren, omdat dhr. [persoon A] in het buitenland verbleef en daar ook ziek was. GLV is nog altijd bereid om de platen gratis te vervangen.

5..De beoordeling

5.1.
Ter beoordeling ligt de vraag voor of GLV gehouden is tot betaling van de vervangende schadevergoeding aan [eiser] .
5.2.
Voor het antwoord op die vraag is allereerst van belang of sprake is van een toerekenbare tekortkoming door GLV. Op grond van artikel 6:74 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) verplicht iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis de schuldenaar de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend.
5.3.
Niet in geschil is dat sprake is van condensvorming tussen de polycarbonaatplaten van de serre die door GLV bij de woning van [eiser] is aangelegd. Dat sprake is van condensvorming betekent echter nog niet automatisch dat sprake is van een tekortkoming. Uit het rapport van de deskundige en de door GLV overgelegde technische informatie over condensvorming volgt immers dat condens op de polycarbonaatplaten kan ontstaan op momenten dat in korte tijd een sterke afkoeling plaatsvindt. Uit voornoemde stukken volgt ook dat de ontstane condens normaliter weer snel verdwijnt en dus niet blijft hangen. Overmatige condensvorming is in veel gevallen te herleiden tot een onjuiste montage. Om dit uit te sluiten is een deskundige plaatsing en een zorgvuldige montage van de afsluitprofielen noodzakelijk, aldus het door GLV niet weersproken deskundigenrapport.
5.4.
GLV heeft niet weersproken dat de condensvorming bij de serre van [eiser] niet na verloop van tijd wegtrekt, maar juist permanent aanwezig is. De kantonrechter is dan ook – gelet op het deskundigenrapport en de technische informatie over condensvorming – van oordeel dat de werkzaamheden van GLV niet deugdelijk zijn uitgevoerd, hetgeen een tekortkoming aan de zijde van GLV oplevert. Gesteld noch gebleken is dat de tekortkoming GLV niet kan worden toegerekend.
5.5.
Ter zitting heeft GLV weliswaar nog gesteld dat in haar algemene voorwaarden staat vermeld dat er kans is op condensvorming, maar zij heeft nagelaten de algemene voorwaarden in het geding te brengen. Ook betwist [eiser] dat de algemene voorwaarden aan hem ter hand zijn gesteld. Nu GLV geen feiten of omstandigheden heeft aangedragen die haar verweer aannemelijk maken, en daarmee niet is komen vast te staan dat aansprakelijkheid van GLV voor de vastgestelde permanente condensvorming contractueel is uitgesloten, wordt dit verweer gepasseerd.
5.6.
Artikel 6:74 lid 2 BW bepaalt dat voor zover nakoming niet reeds blijvend onmogelijk is, de schuldenaar slechts tot vergoeding van de schade verplicht is zodra hij in verzuim is. Van verzuim is in dit geval sprake gedurende de tijd dat de prestatie uitblijft nadat zij opeisbaar is geworden en de schuldenaar schriftelijk in gebreke wordt gesteld, waarbij hem een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld en nakoming binnen deze termijn uitblijft (art. 6:81 jo 6:82 lid 1 BW).
5.7.
Vast staat dat [eiser] GLV bij e-mail van 27 juli 2021 (zie onder 2.7) schriftelijk in gebreke heeft gesteld waarbij GLV een termijn van veertien dagen is gegeven om tot herstel over te gaan. Nu GLV niet binnen die termijn tot herstel is overgegaan, is zij in verzuim geraakt. Daaraan doet niet af dat GLV - zoals zij aanvoert - niet op de e-mailberichten (waaronder de ingebrekestelling) kon reageren, omdat dhr. [persoon A] in het buitenland verbleef en tevens ziek was. Deze omstandigheden komen voor rekening en risico van GLV en kunnen niet aan [eiser] worden toegerekend. Het had op de weg van GLV gelegen om voor een vervanger van dhr. [persoon A] te zorgen.
5.8.
Nu GLV in verzuim is, is zij in beginsel gehouden tot nakoming van haar verplichtingen. [eiser] heeft echter bij e-mail van 30 september 2021 (zie onder 2.8) aan GLV medegedeeld dat hij een vervangende schadevergoeding vordert in plaats van nakoming. Uit deze zogenoemde omzettingsverklaring op grond van artikel 6:87 lid 1 BW volgt dat GLV gehouden is tot betaling van een (vervangende) schadevergoeding.
5.9.
De kantonrechter is van oordeel dat GLV de hoogte van de gevorderde schadevergoeding niet voldoende (gemotiveerd) heeft weersproken. [eiser] heeft een offerte in het geding gebracht, waaruit volgt dat de kosten voor het vervangen van de polycarbonaat platen € 2.524,50 bedragen. De enkele stelling van GLV ter zitting dat zij die kosten niet accepteert en dat een polycarbonaatplaat slechts € 30,00 per stuk kost, is onvoldoende en bovendien niet onderbouwd. Het verweer wordt derhalve gepasseerd. Dit betekent dat het gevorderde bedrag van € 2.524,50 wordt toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.10.
[eiser] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Voor de hoogte van de toewijsbare buitengerechtelijke incassokosten zoekt de kantonrechter aansluiting bij het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. Derhalve is aan buitengerechtelijke incassokosten een bedrag van € 377,45 toewijsbaar, met dien verstande dat de gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen, nu niet is gesteld of gebleken dat [eiser] deze kosten reeds aan zijn incassogemachtigde betaald heeft.
Expertisekosten
5.11.
Verder heeft [eiser] een bedrag van € 286,56 aan expertisekosten gevorderd. Deze kosten zijn gemaakt ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid en daarom aan te merken als vermogensschade in de zin van artikel 6:96 lid 2 onder b BW. Nu GLV hiertegen geen afzonderlijk verweer heeft gevoerd, wordt het gevorderde bedrag van € 286,56 aan expertisekosten toegewezen.
Rente
5.12.
De gevorderde wettelijke rente vanaf 30 september 2021 over het bedrag van € 2.524,50 aan hoofdsom wordt als onweersproken en op de wet gegrond toegewezen zoals onder de beslissing vermeld. Nu er geen grondslag is gesteld voor het gevorderde minimumbedrag aan rente van € 100,00, zal dat deel van de vordering worden afgewezen. De gevorderde wettelijke rente over het bedrag van € 286,56 aan expertisekosten wordt eveneens als onweersproken en op de wet gegrond toegewezen zoals onder de beslissing vermeld.
Proceskosten
5.13.
GLV wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De apart gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt GLV om aan [eiser] tegen kwijting te betalen € 3.188,51, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 2.524,50 vanaf 30 september 2021 tot aan de dag van algehele voldoening en over € 286,56 vanaf 9 december 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt GLV in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op:
  • € 365,03 aan verschotten;
  • € 436,00 aan salaris voor de gemachtigde;
en indien GLV niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 109,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening. Indien van toepassing dienen beide bedragen te worden vermeerderd met btw;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
37555