ECLI:NL:RBROT:2022:435

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
10/272367-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

Op 20 januari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, alsook aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 165 dagen, waarvan 150 dagen voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden, en een taakstraf van 30 uren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 8 oktober 2021 een revolver en munitie in zijn woning had, en op 24 september 2021 een bedreiging had geuit aan het adres van de nieuwe vriend van zijn ex-partner, terwijl hij het vuurwapen toonde. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging, die stelden dat er sprake was van onrechtmatige doorzoeking en onvoldoende bewijs voor de bedreiging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte toestemming had gegeven voor de doorzoeking en dat er voldoende bewijs was voor de bedreiging. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf op, met een proeftijd van twee jaar, en bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de aangever. De in beslag genomen revolver en munitie werden onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/272367-21
Datum uitspraak: 20 januari 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. H.M. Hueting, advocaat te Brielle.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 januari 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.K. Nanhkoesingh heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 165 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 150 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en oplegging van de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een ambulante behandeling en een contactverbod met aangever [naam slachtoffer 1] en een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis;
  • onttrekking aan het verkeer van de bij de verdachte in beslag genomen voorwerpen, te weten een revolver en zes stuks munitie;
  • opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten niet bewezen kunnen worden verklaard en dat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit is primair aangevoerd dat er sprake is van een onrechtmatige doorzoeking van de woning van de verdachte waardoor bewijsuitsluiting van de in beslag genomen revolver en munitie moet volgen. De verbalisanten hebben de woning van de verdachte doorzocht terwijl zij daarvoor geen toestemming hadden gekregen van de verdachte. Zij hebben van de verdachte enkel toestemming gekregen om in zijn woning te kijken, niet om daarin te zoeken. Als de verbalisanten de woning hadden doorzocht op grond van artikel 49 van de Wet wapens en munitie (hierna: WWM), dan zou dit ook onrechtmatig zijn geweest. Hiertoe is aangevoerd dat de Officier van Dienst vond dat een doorzoeking op grond van de WWM niet aan de orde was en het verzoek daartoe dan ook heeft afgewezen. Ook in dit geval zou bewijsuitsluiting moeten volgen. Subsidiair is aangevoerd om genoemde omissie(s) te verdisconteren in de op te leggen straf.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit is aangevoerd dat niet vastgesteld kan worden dat door de verdachte de woordelijke bedreiging is geuit. Daarnaast volgt uit de context van de uiting dat de verdachte geen opzet had op het bedreigen van de aangever. De aangever heeft bovendien in eerste instantie verklaard dat hij niet bang was. Er is dan ook onvoldoende bewijs voor de tenlastegelegde bedreiging.
4.1.2.
Beoordeling
Vormverzuim
Op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan de rechtbank, indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en de rechtsgevolgen hiervan niet uit de wet blijken, bepalen dat de resultaten van het onderzoek die door het verzuim zijn verkregen, niet mogen bijdragen aan het bewijs van de ten laste gelegde feiten. Bewijsuitsluiting kan slechts aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen en komt in aanmerking indien door de onrechtmatige bewijsvergaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden.
De eerste vraag die voorligt, is of sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. Nadat de verbalisant de verdachte had verteld dat hij aanwijzingen had dat de verdachte over een vuurwapen beschikte, heeft hij hem gevraagd of zij in het voertuig mochten zoeken en in zijn woning. Uit het dossier volgt dat de verdachte daarop heeft geantwoord dat dit mocht en dat de verbalisanten in zijn auto en in zijn woning mochten kijken. Daarmee heeft de verdachte ondubbelzinnig toestemming gegeven om zijn woning te doorzoeken. Los van deze toestemming is de rechtbank van oordeel dat de verbalisanten redelijkerwijs konden vermoeden, als bedoeld in artikel 49 WWM, dat er een wapen en/of munitie aanwezig was in de woning van de verdachte en hadden de verbalisanten op basis daarvan de bevoegdheid om de woning van de verdachte te doorzoeken. Dat de Officier van Dienst hierover een ander standpunt had ingenomen doet hier niet aan af en is daarnaast niet relevant omdat de verbalisanten de woning feitelijk op basis van de toestemming van de verdachte hebben doorzocht. Er is geen sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv, zodat niet tot bewijsuitsluiting wordt overgegaan.
Feiten en omstandigheden
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 8 oktober 2021 is de woning van de verdachte doorzocht en is het vuurwapen met munitie aangetroffen onder het matras in zijn slaapkamer. De verdachte heeft bekend dat het zijn vuurwapen was en dat hij het al langere tijd in zijn bezit had.
In de avond van 24 september 2021 is de verdachte met het vuurwapen naar de woning van zijn voormalig schoonmoeder gegaan, heeft vervolgens naast haar bed gezeten en daarbij zijn vuurwapen uit zijn zak gehaald. Het is de vraag of de verdachte toen de heer [naam slachtoffer 1] heeft bedreigd.
Bedreiging
Gelet op de bewijsmiddelen gaat de rechtbank er vanuit dat de verdachte de tenlastegelegde bedreigende woorden in aanwezigheid van zijn voormalig schoonmoeder, [naam slachtoffer 2] , heeft gezegd.
Van een bedreiging in strafrechtelijke zin is naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad sprake indien de bedreiging onder zodanige omstandigheden is geuit dat bij de betrokkene de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook zou worden gepleegd. Deze vrees is in zoverre geobjectiveerd dat zij niet louter wordt bepaald door de al dan niet bij de betrokkene aanwezige angstgevoelens. Doorslaggevend is niet of redelijke vrees is ontstaan, maar of deze vrees kon ontstaan. Aangever [naam slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van bedreiging. Weliswaar verklaart de aangever in zijn aangifte niet over al dan niet aanwezige angstgevoelens, maar het tonen van het vuurwapen in combinatie met het uiten van de bedreiging ten overstaan van de ex-schoonmoeder van de verdachte is van dien aard en onder zodanige omstandigheden gebeurd, dat moet worden aangenomen dat bij [naam slachtoffer 1] redelijkerwijs de vrees kon ontstaan dat de bedreiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd oftewel dat hij het leven zou verliezen. Het feit dat de verdachte tevens heeft gezegd dat hij kennis wilde maken met [naam slachtoffer 1] sluit niet uit dat hij ook opzet had op de door hem geuite bedreiging.
4.1.3.
Conclusie
De verweren worden verworpen. De rechtbank acht bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 8 oktober 2021, te Schiedam, een vuurwapen als bedoeld in art. 2 lid 1, categorie II onder 3º van de Wet Wapens en Munitie, te weten een revolver van het merk/type/kaliber “HS Buffel .22LR” en munitie als bedoeld in art. 2 lid 2, categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten zes kogelpatronen van het merk/type/kaliber “Fiocchi .22LR” voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 24 september 2021 te Schiedam ten overstaan van [naam slachtoffer 2] , [naam slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht , door aan [naam slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik ga hem gewoon afknallen die gozer, waar [persoon A] nu mee gaat." en daarbij een vuurwapen te tonen, waarna voornoemde woorden/bedreiging die [naam slachtoffer 1] hebben bereikt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Feit 2
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en het voorhanden hebben van de daarvoor geschikte munitie. De verdachte heeft het vuurwapen en de munitie langere tijd verstopt onder zijn matras in zijn slaapkamer, terwijl zijn jonge kinderen ook af en toe in die slaapkamer sliepen. Het voorhanden hebben van een dergelijk vuurwapen levert een onaanvaardbaar risico op het gebruik daarvan op. Dat blijkt ook al uit het tweede bewezen verklaarde feit: de verdachte is met het vuurwapen naar zijn schoonmoeder gegaan en heeft daar een bedreiging geuit aan het adres van de nieuwe vriend van zijn ex-partner, terwijl hij het wapen in zijn hand had. Weliswaar zijn er daarbij geen slachtoffers gevallen, maar het risico daarop is bij het voorhanden hebben van een vuurwapen onaanvaardbaar groot. Er moet daarom streng worden opgetreden tegen het voorhanden hebben van vuurwapens ter waarborging van de maatschappelijke veiligheid.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 december 2021, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Dat betekent dat het strafblad niet strafverhogend werkt.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 15 november 2021. Dit rapport houdt onder meer het volgende in. De breuk tussen de verdachte en zijn ex-partner ligt bij hem nog gevoelig. Verder lijkt de verdachte niet altijd weloverwogen keuzes te kunnen maken. De verdachte wil graag opnieuw behandeling van De Waag, ook met het oog op het contact met zijn ex-partner in verband met zijn kinderen. Op het gebied van dagbesteding en financiën zijn er geen problemen. De verdachte werkt als kraanmachinist in de haven en is vanwege deze strafzaak geschorst door zijn werkgever, maar ondertussen is zijn contract met een jaar verlengd en krijgt hij doorbetaald. Het herhalingsgevaar wordt ingeschat als gemiddeld.
Geadviseerd wordt om aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij reclassering, een ambulante behandeling door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, een contactverbod met zijn ex-partner en haar nieuwe vriend en een locatieverbod met politietoezicht.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Uitgangspunt bij het voorhanden hebben van een vuurwapen is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Nu echter de officier van justitie uit proceseconomische redenen zijn eis heeft beperkt tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest van de verdachte en mede gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, ziet de rechtbank in dit geval geen doorslaggevende redenen om van de eis af te wijken. Wel zal een flinke voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd. Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank voorwaarden verbinden aan het voorwaardelijk strafdeel. De rechtbank acht een verplicht contact met de reclassering noodzakelijk, evenals een ambulante behandeling van de problematiek van de verdachte en een contactverbod met aangever ( [naam slachtoffer 1] ). Aan het voorwaardelijk deel van de straf zal de rechtbank een proeftijd verbinden van twee jaren, teneinde de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf van 30 uren zoals geëist opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen taakstraf en deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de inbeslaggenomen revolver en munitie te onttrekken aan het verkeer.
8.2.
Beoordeling
De inbeslaggenomen vuurwapen en munitie zullen worden onttrokken aan het verkeer.
Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 165 (honderdvijfenzestig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
150 (honderdvijftig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland en blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang als de reclassering nodig vindt;
de veroordeelde moet meewerken aan diagnostiek en volgt, indien geïndiceerd, een ambulante behandeling bij forensische polikliniek De Waag, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
de veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met aangever [naam slachtoffer 1] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
30 (dertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
15 dagen;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van in beslag genomen goederen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer:
1. STK munitie
2. 1 STK Revolver HS Buffel;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.A. Hut, voorzitter,
en mrs. J.C. Tijink en R. van der Hoeven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y. Ouarssani, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 8 oktober 2021, te Schiedam, althans in Nederland, een (vuur)wapen als bedoeld in art. 2 lid 1, categorie II (onder 3º) van de Wet Wapens en Munitie, althans een (vuur)wapen als bedoeld in art. 2 lid 1, categorie III (onder 1º) van de Wet Wapens en Munitie, te weten een revolver van het merk/type/kaliber “HS Buffel .22LR” en/of munitie als bedoeld in art. 2 lid 2, categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten zes kogelpatronen van het merk/type/kaliber “Fiocchi .22LR” voorhanden heeft gehad;
2.
hij, op of omstreeks 24 september 2021 te Schiedam ten overstaan van [naam slachtoffer 2] , [naam slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die aan [naam slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik ga hem gewoon afknallen die gozer, waar [persoon A] nu mee gaat." althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of daarbij een (vuur)wapen te tonen, waarna voornoemde woorden/bedreiging die [naam slachtoffer 1] hebben bereikt.