ECLI:NL:RBROT:2022:4301

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
ROT 21/5945
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep inzake bijstandsuitkering na tegemoetkoming door verweerder

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarbij haar recht op bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) was opgeschort. Verweerder had op 21 september 2021 het primaire besluit genomen, en op 16 november 2021 het bezwaar van eiseres tegen dit besluit ongegrond verklaard. Echter, op 3 februari 2022 heeft verweerder aan eiseres alsnog een bijstandsuitkering toegekend met terugwerkende kracht tot 1 september 2021.

De rechtbank heeft het beroep behandeld op 11 maart 2022, waarbij eiseres niet aanwezig was. Na een schorsing van het onderzoek heeft de rechtbank eiseres gevraagd of zij behoefte had aan een nadere zitting, maar zij heeft aangegeven hier geen behoefte aan te hebben. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

De rechtbank overweegt dat, aangezien verweerder aan de bezwaren van eiseres is tegemoetgekomen door de bijstandsuitkering met terugwerkende kracht toe te kennen, eiseres geen belang meer heeft bij een oordeel over het bestreden besluit. Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is verweerder opgedragen het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/5945

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen, verweerder
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Procesverloop

Met het besluit van 21 september 2021 (primair besluit) heeft verweerder het recht op bijstand van eiseres op grond van de Participatiewet (Pw) opgeschort met ingang van 17 september 2021.
Met het besluit van 16 november 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Met het besluit van 3 februari 2022 (toekenningsbesluit) heeft verweerder aan eiseres een bijstandsuitkering toegekend met ingang van 1 september 2021.
Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft het beroep mede betrekking op het toekenningsbesluit.
De rechtbank heeft het beroep op 11 maart 2022 via een videoverbinding op een zitting behandeld. Eiseres is zonder bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en vervolgens per brief van 16 maart 2022 aan eiseres de vraag voorgelegd of zij een nadere zitting wenselijk acht.
Bij brief van 22 maart 2022 heeft eiseres te kennen gegeven geen behoefte te hebben aan een nadere zitting.
Vervolgens heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Awb het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt met ingang van 6 april 2021 een bijstandsuitkering op grond van de Pw. In het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan eiseres verleende bijstand heeft verweerder bij brief van 3 september 2021 eiseres verzocht om voor 17 september 2021 een aantal stukken toe te sturen. Eiseres heeft deze stukken niet toegestuurd. Hierop heeft verweerder met het primaire besluit eiseres’ recht op bijstand opgeschort en aan haar een hersteltermijn geboden om alsnog aan het verzoek van verweerder te voldoen. Eiseres diende de gevraagde stukken voor 27 september 2021 te verstrekken. Ook aan dit verzoek heeft eiseres niet voldaan. Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 28 september 2021 eiseres’ recht op bijstand met ingang van 17 september 2021 ingetrokken. Na een nieuwe aanvraag van eiseres heeft verweerder bij besluit van 8 november 2021 opnieuw een bijstandsuitkering toegekend aan eiseres met ingang van de aanvraagdatum, zijnde 25 oktober 2021.
2. Aan het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, legt verweerder ten grondslag dat eiseres de gevraagde gegevens verwijtbaar niet tijdig heeft verstrekt.
3. Eiseres voert in beroep onder meer aan dat Nederland misdaden jegens haar en haar overleden dochter heeft gepleegd, dat zij langdurig heeft geleefd onder het wettelijke bestaansminimum en dat zij vanaf maart 2021 geen werk meer heeft gehad.
4.1
De rechtbank constateert dat het toekenningsbesluit betrekking heeft op eiseres’ recht op bijstand in de periode vanaf 17 september 2021. Het toekenningsbesluit houdt in dat aan eiseres niet per 25 oktober 2021 bijstand wordt toegekend, maar per 1 september 2021. Dit betekent dat eiseres’ recht op bijstand met terugwerkende kracht onafgebroken is doorgelopen en dus dat verweerder geheel aan de bezwaren van eiseres is tegemoetgekomen. Hieruit volgt dat eiseres geen belang meer heeft bij een oordeel over het bestreden besluit. De rechtbank zal het beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaren.
4.2
De rechtbank merkt nog het volgende op. Eiseres heeft aan de rechtbank diverse brieven en stukken toegezonden waarin zij klachten over verweerder en andere overheidsinstanties uit die geen betrekking hebben op het bestreden besluit. Deze klachten vallen buiten het bestek van deze procedure en de rechtbank zal deze dan ook niet bespreken of beoordelen.
5. Er is geen aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, nu niet gebleken is dat het primaire besluit is herroepen wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Niet gebleken is dat eiseres in beroep voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt.
6. Nu verweerder aan de bezwaren van eiseres is tegemoetgekomen, dient verweerder, gelet op artikel 8:41, zevende lid, van de Awb, het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- aan haar te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. Z. Türk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2022.
De griffier is buiten staat
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.