Op 5 januari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerder ongegrond verklaard beroep. De opposante had beroep ingesteld tegen een beslissing op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, dat op 30 oktober 2020 een bestreden besluit had genomen. De rechtbank had eerder, op 19 mei 2021, het beroep van de opposante kennelijk ongegrond verklaard, met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De opposante heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak, stellende dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het besluit van 25 september 2020 geen besluit in de zin van de Awb was, omdat het wel degelijk rechtsgevolgen met zich meebracht.
De rechtbank heeft in de verzetprocedure de vraag beantwoord of de eerdere uitspraak terecht zonder zitting was gedaan. De rechtbank oordeelde dat de eerdere uitspraak correct was, omdat de brief van 25 september 2020 niet gericht was op enig rechtsgevolg en derhalve geen besluit was in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De rechtbank heeft de argumenten van de opposante, die stelde dat de brief wel degelijk rechtsgevolgen had, zorgvuldig gewogen, maar kwam tot de conclusie dat er geen nieuwe gronden waren aangevoerd die de eerdere beslissing konden ondermijnen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.