ECLI:NL:RBROT:2022:4299

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 mei 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
ROT 20/1377
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen boete en terugbetalingsverplichting inburgeringslening

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 mei 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen besluiten van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Eiser had een boete van € 175,- opgelegd gekregen wegens het te laat inburgeren en moest een lening van € 9.994,15 terugbetalen. Eiser stelde dat hij niet verwijtbaar te laat was en dat er bijzondere omstandigheden waren die volledige kwijtschelding van de lening rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hem geen verwijt kon worden gemaakt voor het niet tijdig inburgeren. De rechtbank bevestigde de boete, maar oordeelde dat de terugbetalingsverplichting van de lening niet langer houdbaar was. De rechtbank herroept het besluit van 19 juni 2019 en bepaalt dat 90% van de lening wordt kwijtgescholden, waardoor eiser nog ongeveer € 999,40 moet terugbetalen. De rechtbank veroordeelt de minister tot betaling van de proceskosten en vergoedt het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/1377

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 mei 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. B.J. Manspeaker,
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder,

gemachtigde: [naam gemachtigde] .

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2019 (het primaire besluit 1) heeft verweerder eiser een boete ter hoogte van € 175,- opgelegd en bepaald dat eiser de lening die hij voor de inburgeringscursussen heeft ontvangen, moet terugbetalen.
Bij besluit van 19 juni 2019 (het primaire besluit 2) heeft verweerder vastgesteld dat eiser in totaal € 9.994,15 aan ontvangen lening moet terugbetalen en het maandbedrag vastgesteld op € 83,28.
Bij besluit van 12 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij brief van 7 juni 2021 heeft de rechtbank de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Nadat partijen zijn gewezen op hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord heeft geen van de partijen verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht. Vervolgens heeft de rechtbank bepaald dat dit onderzoek ter zitting achterwege blijft en is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1.
Bij brief van 18 maart 2016 heeft verweerder eiser medegedeeld dat hij inburgeringsplichtig is, dat zijn inburgeringstermijn op 1 april 2016 start en dat hij vóór 31 maart 2019 aan deze plicht moet voldoen.
1.2.
Op 3 april 2019 heeft eiser zijn laatste examen behaald, waarmee hij heeft voldaan aan zijn inburgeringsplicht.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser verwijtbaar niet op tijd heeft voldaan aan zijn inburgeringsplicht. Verweerder heeft aanleiding gezien de boete te matigen tot een bedrag van € 175,-. Verweerder heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat, nu eiser te laat is ingeburgerd, de lening die eiser heeft afgesloten om zijn inburgering te bekostigen, niet wordt kwijtgescholden en eiser het geleende bedrag dus volledig moet terugbetalen.
3. Eiser heeft aangevoerd dat hem niet kan worden verweten dat hij niet binnen de inburgeringstermijn is ingeburgerd. Als gevolg van traumatiserende ervaringen in Syrië is hij depressief geraakt. Eisers klachten zorgen ervoor dat hij moeite heeft om zijn huis uit te komen en contact met anderen te leggen. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat het terugvorderen van de volledige lening disproportioneel is. Hij heeft drie dagen na het verstrijken van de inburgeringstermijn aan zijn inburgeringsplicht voldaan. Ook heeft eiser zich voor het verstrijken van de termijn aangemeld voor zijn laatste examen, maar er was geen eerdere mogelijkheid om dit examen te maken.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
De boete
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hem niet kan worden verweten dat hij niet binnen de gestelde termijn is ingeburgerd. Hiertoe wordt van belang geacht dat eiser heeft verklaard dat hij zich er niet van bewust was dat hij ook voor het examen Kennis van de Nederlandse Maatschappij moest slagen, dat hij dit examen heeft uitgesteld omdat hij dacht dat het niet zo belangrijk was en dat, toen hij zich vervolgens voor het examen aanmeldde, het niet meer mogelijk was om het binnen de termijn af te leggen. Verweerder stelt hierover terecht dat eiser, gezien de informatie op de website van verweerder, had kunnen en moeten weten dat hij nog één examen moest afleggen en dat het eisers eigen verantwoordelijkheid is zich daarvoor tijdig in te schrijven.
Voor zover eiser stelt dat hij depressief is en dat hij als gevolg hiervan niet in staat is geweest het examen tijdig af te leggen dan wel zich tijdig voor het examen in te schrijven, kan hij daarin niet worden gevolgd. Uit de door eiser overgelegde medische stukken kan niet worden opgemaakt dat hij als gevolg van zijn medische klachten niet in staat was tijdig in te burgeren.
4.3.
Omdat eiser verwijtbaar te laat is ingeburgerd, heeft verweerder hem terecht een boete opgelegd. Uit artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat verweerder de boete dient af te stemmen op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en eventuele andere omstandigheden. Verweerder heeft invulling gegeven aan artikel 5:46 van de Awb in de Beleidsregel boetevaststelling inburgering. Hoewel verweerder noch in het primaire, noch in het bestreden besluit heeft onderbouwd hoe de hoogte van de boete is vastgesteld, lijkt de opgelegde boete van € 175,- in overeenstemming met deze Beleidsregel. De rechtbank acht de hoogte van deze boete niet onevenredig.
Het terugbetalen van de lening
4.4.
Naar aanleiding van vragen van de rechtbank heeft verweerder bij brief van 24 januari 2022, kort samengevat, te kennen gegeven aanleiding te zien de terugbetaling van de lening te matigen met 90%. Verweerder heeft daarbij verwezen naar de op 13 december 2021 gepubliceerde Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 3 december 2021, 2021-0000196950, tot wijziging van de Regeling inburgering in verband met mogelijk maken gedeeltelijke kwijtschelding schuld, terugbetaling kosten medisch advies en enkele andere wijzigingen en Regeling inburgering 2021 in verband met aanpassing medisch protocol (Staatscourant 2021, 49155; hierna: de Regeling).
4.5.
Eiser heeft aangevoerd dat sprake was van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan verweerder zijn lening volledig moet kwijtschelden.
4.6.
Gelet op verweerders brief van 24 januari 2022 is het bestreden besluit voor zover dat ziet op het volledig terugbetalen van de lening niet langer houdbaar. Het beroep is in zoverre gegrond. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of dit nieuwe standpunt van verweerder stand kan houden.
4.7.
De rechtbank stelt vast dat het kwijtschelden van 90% van de lening conform de Regeling is nu eiser zijn laatste examenonderdeel binnen drie maanden na het verlopen van de inburgeringstermijn heeft behaald. Eiser zal dan nog een bedrag van bijna €1.000,- moeten terugbetalen. Dit acht de rechtbank niet onevenredig in verhouding tot het met het besluit te dienen doel, namelijk het bevorderen van tijdige inburgering.
4.8.
Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder had moeten afwijken van de tabel uit bijlage 19 van de Regeling dan wel de terugbetalingsplicht geheel teniet had moeten doen. Hiertoe is van belang dat, zoals onder 4.4. al is overwogen, eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hem, gelet op zijn medische omstandigheden, geen verwijt kan worden gemaakt van de te late inburgering. Verder is van belang dat bij het hanteren van het kwijtscheldingspercentage van 90 rekening is gehouden met de omstandigheden dat eiser slechts één onderdeel van het inburgeringsexamen niet binnen de inburgeringstermijn heeft behaald en hij korte tijd na het verstrijken van de inburgeringstermijn alsnog aan het inburgeringsvereiste heeft voldaan.
De conclusie
4.9.
Het beroep is gegrond en het besluit van 12 februari 2020 wordt vernietigd voor zover daarbij de terugbetalingsverplichting van de lening is gehandhaafd. De rechtbank ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 19 juni 2019 te herroepen en te bepalen dat aan eiser 90% van de lening wordt kwijtgescholden. Dat betekent dat eiser nog een bedrag van (afgerond) € 999,40, onder verrekening van reeds terugbetaalde bedragen, aan lening zal moeten terugbetalen. De boete van € 175,00 blijft in stand, omdat eiser wel een verwijt treft.
5. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank stelt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen voor de zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 12 februari 2020 voor zover daarbij de terugbetalingsplicht van de lening is gehandhaafd;
  • herroept het besluit van 19 juni 2019;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder tot het betalen van de proceskosten van eiser ter hoogte van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, voorzitter, en mr. A.S. Flikweert en mr. J.D.M. Nouwen, leden, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 23 mei 2022.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage: wettelijk kader

De Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:4
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van ene besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 5:41
Het bestuursorgaan legt geen bestuurlijke boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
Artikel 5:46
[…]
2. Tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
3. Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
[…]
Wet inburgering
Artikel 7
1. De inburgeringsplichtige behaalt:
a. het inburgeringsexamen, of
b. een diploma, certificaat of ander document, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c.
[…].
Artikel 7b
1. De inburgeringsplichtige behaalt binnen drie jaar de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c.
[…]
3. Onze Minister verlengt de termijn van drie jaar, genoemd in het eerste lid: a. indien de inburgeringsplichtige aannemelijk maakt dat hem geen verwijt treft ter zake van het niet tijdig behalen van deze onderdelen van het inburgeringsexamen,
[…].
Artikel 16
[…]
4. De inburgeringsplichtige of de gewezen inburgeringsplichtige betaalt de lening vermeerderd met de volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels berekende rente terug.
[…]
Artikel 31
1. Onze Minister legt een bestuurlijke boete op aan de inburgeringsplichtige die de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, niet binnen de in artikel 7b, eerste lid, genoemde termijn, of de met toepassing van artikel 7b, derde lid, of van de krachtens artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, gestelde regels verlengde termijn, heeft behaald.
[…].
Besluit inburgering
Artikel 4.13
1. De schuld kan op verzoek van de inburgeringsplichtige door Onze Minister in bij regeling van Onze Minister aan te wijzen gevallen geheel of gedeeltelijk worden kwijtgescholden.
[…]
3. Aan vreemdelingen als bedoeld in artikel 4.1a, derde lid, die op of na 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden, wordt volledige kwijtschelding van de schuld ambtshalve verleend indien:
a. het participatieverklaringstraject, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de wet, is afgerond en de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, van de wet, zijn behaald;
b. een vrijstelling van de inburgeringsplicht van toepassing is op grond van artikel 5 van de wet; of
c. ontheffing is verleend van de inburgeringsplicht als bedoeld in artikel 6, eerste tot en met derde lid, van de wet.
4. De kwijtschelding, bedoeld in het derde lid, wordt slechts verleend indien de omstandigheid, bedoeld in onderdeel a, b of c, zich heeft voorgedaan binnen de termijn, genoemd in artikel 7a, eerste lid, van de wet respectievelijk de termijn, genoemd in artikel 7b, eerste lid, van de wet of de met toepassing van artikel 7a, derde lid, van de wet respectievelijk artikel 7b, derde lid, van de wet of de bij of krachtens artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de wet verlengde termijn.
Beleidsregel boetevaststelling inburgering
Artikel 1
1. Bij vaststelling van de hoogte van de boete, bedoeld in artikel 34, aanhef en onderdelen c en d, van de Wet inburgering wordt gekeken naar:
a. het aantal uren dat de inburgeringsplichtige heeft deelgenomen aan een inburgeringscursus of een cursus Nederlands als tweede taal bij een instelling met het Blik op Werk keurmerk;
b. het aantal keren dat de inburgeringsplichtige de onderdelen van het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal heeft afgelegd.
2. De hoogte van de boete wordt vastgesteld aan de hand van de boetetabel zoals opgenomen in de bijlage van deze beleidsregel.
Bijlage behorende bij artikel 1, tweede lid.
Gevolgde uren inburgeringscursus of cursus Nederlands als tweede taal
0 t/m 149
150 t/m 299
300 of meer
Aantal keren onderdelen van het inburgerings- of staatsexamen Nederlands als tweede taal afgelegd
Nietalle onderdelen minimaal 1x
€ 1.250,00
€ 875,00
€ 500,00
Alle onderdelen minimaal 1x
€ 1.000,00
€ 625,00
€ 250,00
De niet behaalde onderdelen minimaal 2x
€ 750,00
€ 375,00
*
* Degene die minimaal 300 uur heeft deelgenomen aan een inburgeringscursus of cursus Nederlands als tweede taal en de niet behaalde onderdelen van het inburgeringsexamen of het Staatsexamen Nederlands als tweede taal minimaal twee keer heeft afgelegd komt op grond van artikel 2.4c, eerste lid, van de Regeling inburgering in aanmerking voor verlenging van de inburgeringstermijn wegens een niet verwijtbare overschrijding van de inburgeringstermijn. In dat geval is het opleggen van een boete niet aan de orde.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid matigt de op grond van de tabel vastgestelde boete als één of meerdere onderdelen van het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal zijn behaald, op de volgende manier:
1 behaald examenonderdeel
20% matiging van de boete
2 behaalde examenonderdelen
40% matiging van de boete
3 behaalde examenonderdelen
60% matiging van de boete
4 of meer behaalde examenonderdelen
80% matiging van de boete
Regeling inburgering 2021
Artikel 4.16a
1.Op verzoek van de debiteur die een vreemdeling is als bedoeld in artikel 4.1a, derde lid, van het besluit, vindt gedeeltelijke kwijtschelding van de schuld plaats indien de debiteur binnen de termijn, genoemd in artikel 7b, eerste lid, van de wet, of de met toepassing van artikel 7b, derde lid, van de wet of de bij of krachtens artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de wet verlengde termijn, maximaal twee onderdelen van het inburgeringsexamen nog niet had behaald, en uiterlijk binnen zes maanden na het verstrijken van de termijn deze onderdelen alsnog heeft behaald, en diegene hiermee voldoet aan de inburgeringsplicht.
[…]
4. Bij de vaststelling van de hoogte van de kwijtschelding van de schuld wordt gekeken naar:
a.de mate van verwijtbaarheid; en
b.binnen hoeveel maanden alsnog is voldaan aan de inburgeringsplicht of een omstandigheid als bedoeld in het tweede lid zich voordeed.
5. De hoogte van de kwijtschelding van de schuld wordt vastgesteld aan de hand van de tabel, opgenomen in bijlage 19 bij deze regeling.
6. In bijzondere omstandigheden kan ten gunste van de debiteur die een vreemdeling is als bedoeld in artikel 4.1a, derde lid, van het besluit, worden afgeweken van de voorwaarden, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, of van de tabel, bedoeld in het vijfde lid, of kan de terugbetalingsplicht teniet worden gedaan.
Bijlage 19. Tabel als bedoel in 4.16A, vijfde lid.
Tabel met hoogte percentages voor kwijtschelding van de lening
0-3 maanden na termijn wel voldaan aan IBP of niet meer inburgeringsplichtig
3-6 maanden na termijn wel voldaan aan IBP of niet meer inburgeringsplichtig
Sterk verminderde verwijtbaarheid (wanneer 1 onderdeel niet behaald is binnen IBP-termijn of 2 onderdelen in combinatie met overige bijzondere omstandigheden)
90%
60%
Verminderde verwijtbaarheid(wanneer 2 onderdelen niet behaald binnen IBP termijn)
70%
40%