Overwegingen
1. Dit beroep gaat over een farmacologische stof die is aangetroffen in diervoeder. De relevante Europese en nationale voorschriften en de volledige titels van de genoemde Europese regelgeving zijn opgenomen in de bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
2. Eiseres is een fabrikant van veevoeders voor jongvee, in het bijzonder van zuivelmengvoeders voor kalveren. Op 31 maart 2016 hebben twee toezichthouders van de NVWA bij eiseres monsters genomen van een partij kunstmelkvoeder [naam] en van weipoeder, een ingrediënt van dit kunstmelkvoeder. Op 8 april 2016 is uit een analyse gebleken dat de verboden stof metronidazol is aangetroffen. Er is 0,14 µg/kg metronidazol aangetroffen in het monster kunstmelkvoeder en 0,59 µg/kg metronidazol in het monster van de grondstof weipoeder. Op 11 april 2016 is eiseres hiervan op de hoogte gebracht.
In een schriftelijke verklaring van 10 mei 2016 heeft eiseres naar voren gebracht dat zij het weipoeder betrokken heeft van de Duitse zuivelfabriek [naam] en dat zij samen met [de Duitse zuivelfabriek] een onderzoek heeft ingesteld naar de mogelijke oorzaak van de gevonden residuen metronidazol. Volgens eiseres is de meest voor de hand liggende oorzaak te vinden in de wijze van produceren van kaas in de Italiaanse kaasfabrieken. Bij deze kaasproductie roeren de medewerkers de vloeibare stof met blote handen en blijft vloeibare wei achter die vervolgens aan [de Duitse zuivelfabriek] is geleverd en tot weipoeder is verwerkt. Het is bekend dat door het veelvuldig en langdurig met de handen in zulke vloeistoffen werken, huidklachten in de vorm van ontstekingen of eczeem kunnen ontstaan; een gebruikelijk medicijn daartegen is nu juist metronidazol in de vorm van zalf, aldus de verklaring van eiseres.
Op 23 mei 2016 is door de twee toezichthouders van de NVWA een rapport van bevindingen opgemaakt.
3. Verweerder heeft op basis van het rapport van bevindingen een boete opgelegd omdat eiseres een kunstmelkvoeder heeft bereid en in de handel gebracht waarin metronidazol is aangetroffen, een farmacologisch werkzame stof (antibioticum) die staat genoemd in tabel 2 in de Bijlage bij Verordening 37/2010. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 2.17 van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 3, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling diervoeders 2012 (hierna: de Regeling).
4. Eiseres betwist de vaststelling van de gehaltes metronidazol in haar kunstmelkvoeder en weipoeder niet. Wel voert zij aan dat zij daarmee geen geldend verbodsvoorschrift heeft overtreden omdat een Unierechtelijk verbod op metronidazol in diervoeder ontbreekt. Metronidazol is namelijk niet opgenomen in Bijlage I van Richtlijn 2002/32 terwijl daarin expliciet de ongewenste stoffen in diervoeder zijn opgenomen.
Daarnaast hebben de verbodsvoorschriften van Verordening 470/2009 en Verordening 37/2010 uitdrukkelijk alleen betrekking op residuen in “levensmiddelen van dierlijke oorsprong”, terwijl weipoeder en diervoeders niet als zodanig kunnen worden gekwalificeerd. Ook de door verweerder genoemde Verordening 1831/2003 is hier niet van toepassing omdat die niet ziet op residuen. De Europese regelgeving over diervoeder is sinds 1979 volledig geharmoniseerd en lidstaten zijn niet bevoegd om van die regelgeving af te wijken. Nu een Unierechtelijk verbodsvoorschrift voor metronidazol in diervoeder ontbreekt, kan verweerder eiseres niet tegenwerpen dat metronidazol in haar diervoeder is aangetroffen. Afgezien daarvan zijn de gevonden gehaltes ook zodanig laag dat zij volgens eiseres binnen iedere denkbare tolerantie vallen. Overigens worden door lidstaten verschillende actiegrenzen voor residuen gehanteerd, zoals ook hier door Duitsland en Nederland, en dat vormt een handelsbelemmering. Ten slotte stelt eiseres dat als de overtreding terecht zou zijn vastgesteld daarvoor ten onrechte een boete van € 5.000,- is opgelegd, aangezien eiseres geen verwijt treft, zij de maximaal te vergen zorg heeft betracht en de risico’s voor de volksgezondheid gering waren.
5. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit en de verweerschriften primair op het standpunt gesteld dat het EU-recht op dit punt volledig is geharmoniseerd en de nationale regeling volledig daarmee in lijn is. Uit tabel 2 in de Bijlage van Verordening 37/2010 volgt namelijk dat metronidazol een verboden stof is in levensmiddelen van dierlijke oorsprong en dat betekent dat die stof ook niet mag worden toegediend (vervoederd) aan landbouwhuisdieren. Daarnaast volgt uit artikel 11, tweede lid, van Verordening 1831/2003 dat antibiotica niet als toevoegingsmiddel voor diervoeding mag worden gebruikt en dus mag metronidazol niet in diervoeding voorkomen. Bovendien heeft de nationale wetgever mede invulling gegeven aan artikel 14, zesde lid, aanhef en onder a, van Verordening 470/2009 waarin het toedienen (wat ook via diervoerders kan) van stoffen die een risico voor de menselijke gezondheid vormen verboden is. Subsidiair stelt verweerder, indien geen sprake is van volledige harmonisatie, dat de nationale wetgever ruimte heeft om een dergelijke verbodsbepaling op te nemen in nationale regelgeving. Daartoe wijst verweerder op artikel 15, vijfde lid, van Verordening 178/2002. Verder stelt verweerder dat voor metronidazol geen grenswaarde geldt; het mag helemaal niet voorkomen in diervoeder. Van een belemmering van het intracommunautaire verkeer op dit punt is ook geen sprake. Bovendien hoeft verweerder gelet op het voorzorgsbeginsel niet aan te tonen dat in deze situatie de aangetroffen stof een effect heeft gehad op de gevoederde dieren en op de voedselveiligheid. Volgens verweerder is de boete terecht aan eiseres opgelegd.
6. Het gaat in deze zaak om een gestelde overtreding van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling. Daarin staat een verbod om handelingen te verrichten met een diervoeder dat een stof bevat die is opgenomen in tabel 2 in de Bijlage bij Verordening 37/2010. De rechtbank stelt vast dat de stof metronidazol is opgenomen in die tabel 2. Verordening 37/2010 gaat over farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong. In artikel 2 en 3 van Verordening 178/2002 zijn de begrippen “levensmiddel” en “diervoeder” gedefinieerd en daaruit volgt dat diervoeder niet onder het begrip levensmiddel valt. Verordening 37/2010 bevat voorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (zoals vlees) en is dus op zichzelf niet van toepassing op diervoeders. Uit tabel 2 van de Bijlage bij Verordening 37/2010 kan dus op zichzelf niet worden geconcludeerd dat metronidazol ook verboden is in diervoeder. In de nationale regelgeving (artikel 3, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling) is tabel 2 echter ook van toepassing verklaard op diervoeder. Partijen verschillen van mening over de vraag of dat kan, gelet op het toepasselijk Europees recht.
7. Anders dan Verordening 37/2010 ziet Richtlijn 2002/32 wel specifiek op diervoeder. Deze richtlijn bevat voorschriften over ongewenste stoffen in producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren. Bijlage I bij deze richtlijn bevat een limitatieve lijst van ongewenste stoffen en de maximumgehalten waarin deze stoffen in diervoeder mogen voorkomen. De rechtbank stelt vast dat metronidazol niet voorkomt op de lijst van die Bijlage I. Richtlijn 2002/32 is geïmplementeerd in het Besluit diervoeders 2012 (hierna: het Besluit) en de Regeling. Hoofdstuk 3 van het Besluit ziet specifiek op de richtlijn en bevat onder meer een verbod op handelingen met diervoeder dat de maximum gehalten van ongewenste stoffen in Bijlage I van Richtlijn 2002/32 overschrijdt.
Naast dit verbod zijn in artikel 3 van de Regeling nog meer voorschriften opgenomen voor stoffen in diervoeder. Onderdeel a van artikel 3 verwijst naar een nationale Warenwetregeling; de andere onderdelen b tot en met j verwijzen naar Europese regelgeving. Het gaat dan onder meer om een verbod op (een bepaald gehalte aan) bepaalde eiwitten, toevoegingsmiddelen en bestrijdingsmiddelen in diervoeder. Deze onderdelen van artikel 3 zijn allemaal een uitvoering van een Europees voorschrift voor bepaalde middelen of stoffen in diervoeder, behalve onderdelen e en f. Onderdelen e en f van artikel 3 verwijzen namelijk naar Verordening 37/2010 en die heeft geen betrekking op diervoeder. De wetgever heeft onder e en f opgenomen dat met diervoeder, dat de stoffen (of de stof die een maximumwaarde overschrijdt) zoals opgenomen in tabel 2 en 1 van de Bijlage bij Verordening 37/2010 bevat, geen handelingen mogen worden verricht als in artikel 3 van de Regeling genoemd. Onderdeel f van artikel 3 van de Regeling (waar de gestelde overtreding op is gebaseerd) is dus geen uitvoering van het Europese voorschrift van Richtlijn 2002/32. Het lijkt daarmee meer te regelen dan het Europees recht voorschrijft op het gebied van diervoeder.
8. De rechtbank heeft verweerder gevraagd om nadere informatie over de totstandkoming van het voorschrift van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling, maar die is door verweerder niet verstrekt. Uit de Toelichting op de Regeling (Stcrt. 2012, 26837) kan de rechtbank ook niet meer afleiden dan dat in artikel 3 alle bepalingen met betrekking tot gehalten en zuiverheden van stoffen en producten in diervoeders zijn samengebracht. Specifiek over onderdeel f van artikel 3 is in de Toelichting niets opgenomen. Voor de rechtbank blijft dus onduidelijk waarom de nationale wetgever onderdeel f in artikel 3 van de Regeling heeft opgenomen en op welke bevoegdheidsgrondslag de nationale wetgever dit heeft gebaseerd.
9. De rechtbank ziet Europeesrechtelijk geen ruimte voor het nationale voorschrift van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling. Zoals hiervoor is overwogen ziet Richtlijn 2002/32 specifiek op ongewenste stoffen in diervoeding, maar is een verbod op de stof metronidazol of een verwijzing naar de bijlage in Verordening 37/2010 daarin niet opgenomen. De nationale wetgever heeft met artikel 3, onderdeel f, van de Regeling dus meer geregeld dan waarin Richtlijn 2002/32 voorziet. In artikel 9 van Richtlijn 2002/32 staat dat de lidstaten erop toezien dat met betrekking tot het in het verkeer brengen van producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren en aan deze richtlijn voldoen, geen andere beperkingen worden opgelegd in verband met de aanwezigheid van ongewenste stoffen dan die van deze richtlijn en die van Richtlijn 95/53/EG. Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling lijkt daarmee in strijd. Ook uit de procedure beschreven in artikel 7 van Richtlijn 2002/32 blijkt dat het niet de bedoeling is om andere dan de in Bijlage 1 vermelde stoffen in diervoeder te verbieden (behoudens een tijdelijk verbod in afwachting van de procedure voor de wijziging van Bijlage 1).
10. De rechtbank is het met partijen eens dat de Europese regelgeving voor ongewenste stoffen in diervoeders volledig is geharmoniseerd. Dit blijkt uit de toepasselijke Europese regelgeving en volgt ook uit de arresten C-5/77 en C-195/84 van het Hof van Justitie waarnaar eiseres heeft verwezen. Gelet op de interne markt kan een lidstaat dus aan diervoeders geen beperkingen stellen die verder gaan dan in de Europese regelgeving is geregeld. Richtlijn 2002/32 bevat reeds een uitputtende regeling voor verboden stoffen in diervoeder en biedt geen ruimte om ook andere stoffen dan opgenomen in Richtlijn 2002/32 in diervoeder te verbieden.
11. De rechtbank volgt verweerder ook niet in zijn betoog dat andere Europese regelingen nog wel ruimte bieden voor het verbod van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling, voor zover Richtlijn 2002/32 dat al mogelijk zou maken. Verweerder heeft gewezen op artikel 15, vijfde lid, van Verordening 178/2002, waaruit volgt dat het feit dat een diervoeder voldoet aan de geldende specifieke bepalingen, de bevoegde autoriteiten niet belet de nodige maatregelen te nemen om beperkingen op te leggen aan het in de handel brengen indien er redenen zijn om te vermoeden dat het diervoeder onveilig is, al voldoet het aan de bepalingen. Deze algemene bepaling kan echter niet afdoen aan het expliciete voorschrift van artikel 9 van Richtlijn 2002/32 om geen verdere beperkingen op te leggen ten aanzien van ongewenste stoffen in diervoerder. Naar het oordeel van de rechtbank kan de in artikel 15 van Verordening 178/2002 opgenomen algemene mogelijkheid om beperkingen op te leggen (voor zover hier al van toepassing) niet zo worden uitgelegd dat deze het uitputtende karakter van Richtlijn 2002/32 aantast. De rechtbank vindt daarvoor ook bevestiging in genoemd arrest C-195/84 (r.o. 30 en 31). Verder heeft verweerder nog gewezen op artikel 14, zesde lid, aanhef en onder a, van Verordening 470/2009, waaruit volgt dat toediening van een stof aan voedselproducerende dieren wordt verboden als de aanwezigheid van een farmacologisch werkzame stof in levensmiddelen van dierlijke oorsprong een risico voor de menselijke gezondheid kan vormen. Van het (opzettelijk) toedienen is in dit geval echter geen sprake en ook is de stof niet aangetroffen in een levensmiddel van dierlijke oorsprong maar in diervoeder. Daarom kan uit Verordening 470/2009 niet, ook niet indien gelezen in samenhang met Verordening 370/2010, worden afgeleid dat metronidazol niet mag voorkomen in diervoeder. Overigens heeft verweerder zijn eerder ingenomen standpunt dat ook Verordening 1831/2009 van toepassing is, inmiddels laten vallen en terecht erkend dat van een toevoegingsmiddel geen sprake is.
12. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat artikel 3, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling onverbindend is, omdat het meer regelt dan Richtlijn 2002/32 toestaat en er ook geen andere Europese regelgeving is aan te wijzen die het verbod van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling mogelijk maakt. De overige beroepsgronden behoeven dan ook geen bespreking meer.
13. Dit betekent dat verweerder de overtreding ten onrechte heeft vastgesteld. Verweerder was dus niet bevoegd de boete op te leggen. Het beroep is dus gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Voorts zal de rechtbank gelet op artikel 8:72a van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit herroepen. Dit betekent dat de boete vervalt.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 333,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, voorzitter, en mr. E.R. Houweling en
mr. A. Pahladsingh, leden, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 3 juni 2022.
Afschrift verzonden aan partijen op: