ECLI:NL:RBROT:2022:4293

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
ROT 17/2750
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige boete opgelegd aan fabrikant van veevoer wegens aanwezigheid van metronidazol in kunstmelkvoer

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een fabrikant van veevoer en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De fabrikant, eiseres, kreeg een boete van € 5.000,- opgelegd omdat in haar kunstmelkvoer metronidazol was aangetroffen, een stof die volgens de Regeling diervoeders 2012 verboden is in diervoeder. Eiseres betwistte de boete en stelde dat er geen EU-verbod op metronidazol in diervoeder bestaat, aangezien deze stof niet is opgenomen in de relevante richtlijnen. De rechtbank oordeelde dat de nationale regeling meer regelt dan de Europese richtlijn toestaat, waardoor artikel 3, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling diervoeders 2012 onverbindend is. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waardoor de boete vervalt. Eiseres krijgt het betaalde griffierecht vergoed. De rechtbank concludeert dat de Europese regelgeving voor ongewenste stoffen in diervoeders volledig is geharmoniseerd en dat lidstaten geen aanvullende beperkingen mogen opleggen die verder gaan dan de Europese regelgeving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 17/2750

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: [directeur] ,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. ing. H.D. Strookman.

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 5.000,- vanwege een overtreding van de Wet dieren.
Bij besluit van 27 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, directeur van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door gemachtigde mr. I.C.M. Nijland, bijgestaan door mr. E.J. de Goeij en door [naam] , toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
Op 6 juli 2018 heeft de rechtbank het onderzoek heropend vanwege het voornemen om het Hof van Justitie van de Europese Unie prejudiciële vragen te stellen. Dit voornemen is niet geëffectueerd.
Op 15 november 2021 heeft een nadere zitting plaatsgevonden. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Namens verweerder is zijn gemachtigde verschenen, bijgestaan door [naam] , senior inspecteur bij de NVWA.
Op 18 november 2021 heeft de rechtbank het onderzoek opnieuw heropend en verweerder gevraagd om een nadere toelichting over de toepasselijke regelgeving. Op 14 januari 2022 heeft verweerder een nader verweer uitgebracht. Bij brief van 20 januari 2022 heeft eiseres hierop gereageerd. Met instemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven en heeft de rechtbank op 25 april 2022 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Dit beroep gaat over een farmacologische stof die is aangetroffen in diervoeder. De relevante Europese en nationale voorschriften en de volledige titels van de genoemde Europese regelgeving zijn opgenomen in de bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
2. Eiseres is een fabrikant van veevoeders voor jongvee, in het bijzonder van zuivelmengvoeders voor kalveren. Op 31 maart 2016 hebben twee toezichthouders van de NVWA bij eiseres monsters genomen van een partij kunstmelkvoeder [naam] en van weipoeder, een ingrediënt van dit kunstmelkvoeder. Op 8 april 2016 is uit een analyse gebleken dat de verboden stof metronidazol is aangetroffen. Er is 0,14 µg/kg metronidazol aangetroffen in het monster kunstmelkvoeder en 0,59 µg/kg metronidazol in het monster van de grondstof weipoeder. Op 11 april 2016 is eiseres hiervan op de hoogte gebracht.
In een schriftelijke verklaring van 10 mei 2016 heeft eiseres naar voren gebracht dat zij het weipoeder betrokken heeft van de Duitse zuivelfabriek [naam] en dat zij samen met [de Duitse zuivelfabriek] een onderzoek heeft ingesteld naar de mogelijke oorzaak van de gevonden residuen metronidazol. Volgens eiseres is de meest voor de hand liggende oorzaak te vinden in de wijze van produceren van kaas in de Italiaanse kaasfabrieken. Bij deze kaasproductie roeren de medewerkers de vloeibare stof met blote handen en blijft vloeibare wei achter die vervolgens aan [de Duitse zuivelfabriek] is geleverd en tot weipoeder is verwerkt. Het is bekend dat door het veelvuldig en langdurig met de handen in zulke vloeistoffen werken, huidklachten in de vorm van ontstekingen of eczeem kunnen ontstaan; een gebruikelijk medicijn daartegen is nu juist metronidazol in de vorm van zalf, aldus de verklaring van eiseres.
Op 23 mei 2016 is door de twee toezichthouders van de NVWA een rapport van bevindingen opgemaakt.
3. Verweerder heeft op basis van het rapport van bevindingen een boete opgelegd omdat eiseres een kunstmelkvoeder heeft bereid en in de handel gebracht waarin metronidazol is aangetroffen, een farmacologisch werkzame stof (antibioticum) die staat genoemd in tabel 2 in de Bijlage bij Verordening 37/2010. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 2.17 van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 3, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling diervoeders 2012 (hierna: de Regeling).
Standpunten van partijen
4. Eiseres betwist de vaststelling van de gehaltes metronidazol in haar kunstmelkvoeder en weipoeder niet. Wel voert zij aan dat zij daarmee geen geldend verbodsvoorschrift heeft overtreden omdat een Unierechtelijk verbod op metronidazol in diervoeder ontbreekt. Metronidazol is namelijk niet opgenomen in Bijlage I van Richtlijn 2002/32 terwijl daarin expliciet de ongewenste stoffen in diervoeder zijn opgenomen.
Daarnaast hebben de verbodsvoorschriften van Verordening 470/2009 en Verordening 37/2010 uitdrukkelijk alleen betrekking op residuen in “levensmiddelen van dierlijke oorsprong”, terwijl weipoeder en diervoeders niet als zodanig kunnen worden gekwalificeerd. Ook de door verweerder genoemde Verordening 1831/2003 is hier niet van toepassing omdat die niet ziet op residuen. De Europese regelgeving over diervoeder is sinds 1979 volledig geharmoniseerd en lidstaten zijn niet bevoegd om van die regelgeving af te wijken. Nu een Unierechtelijk verbodsvoorschrift voor metronidazol in diervoeder ontbreekt, kan verweerder eiseres niet tegenwerpen dat metronidazol in haar diervoeder is aangetroffen. Afgezien daarvan zijn de gevonden gehaltes ook zodanig laag dat zij volgens eiseres binnen iedere denkbare tolerantie vallen. Overigens worden door lidstaten verschillende actiegrenzen voor residuen gehanteerd, zoals ook hier door Duitsland en Nederland, en dat vormt een handelsbelemmering. Ten slotte stelt eiseres dat als de overtreding terecht zou zijn vastgesteld daarvoor ten onrechte een boete van € 5.000,- is opgelegd, aangezien eiseres geen verwijt treft, zij de maximaal te vergen zorg heeft betracht en de risico’s voor de volksgezondheid gering waren.
5. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit en de verweerschriften primair op het standpunt gesteld dat het EU-recht op dit punt volledig is geharmoniseerd en de nationale regeling volledig daarmee in lijn is. Uit tabel 2 in de Bijlage van Verordening 37/2010 volgt namelijk dat metronidazol een verboden stof is in levensmiddelen van dierlijke oorsprong en dat betekent dat die stof ook niet mag worden toegediend (vervoederd) aan landbouwhuisdieren. Daarnaast volgt uit artikel 11, tweede lid, van Verordening 1831/2003 dat antibiotica niet als toevoegingsmiddel voor diervoeding mag worden gebruikt en dus mag metronidazol niet in diervoeding voorkomen. Bovendien heeft de nationale wetgever mede invulling gegeven aan artikel 14, zesde lid, aanhef en onder a, van Verordening 470/2009 waarin het toedienen (wat ook via diervoerders kan) van stoffen die een risico voor de menselijke gezondheid vormen verboden is. Subsidiair stelt verweerder, indien geen sprake is van volledige harmonisatie, dat de nationale wetgever ruimte heeft om een dergelijke verbodsbepaling op te nemen in nationale regelgeving. Daartoe wijst verweerder op artikel 15, vijfde lid, van Verordening 178/2002. Verder stelt verweerder dat voor metronidazol geen grenswaarde geldt; het mag helemaal niet voorkomen in diervoeder. Van een belemmering van het intracommunautaire verkeer op dit punt is ook geen sprake. Bovendien hoeft verweerder gelet op het voorzorgsbeginsel niet aan te tonen dat in deze situatie de aangetroffen stof een effect heeft gehad op de gevoederde dieren en op de voedselveiligheid. Volgens verweerder is de boete terecht aan eiseres opgelegd.
Beoordeling
6. Het gaat in deze zaak om een gestelde overtreding van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling. Daarin staat een verbod om handelingen te verrichten met een diervoeder dat een stof bevat die is opgenomen in tabel 2 in de Bijlage bij Verordening 37/2010. De rechtbank stelt vast dat de stof metronidazol is opgenomen in die tabel 2. Verordening 37/2010 gaat over farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong. In artikel 2 en 3 van Verordening 178/2002 zijn de begrippen “levensmiddel” en “diervoeder” gedefinieerd en daaruit volgt dat diervoeder niet onder het begrip levensmiddel valt. Verordening 37/2010 bevat voorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (zoals vlees) en is dus op zichzelf niet van toepassing op diervoeders. Uit tabel 2 van de Bijlage bij Verordening 37/2010 kan dus op zichzelf niet worden geconcludeerd dat metronidazol ook verboden is in diervoeder. In de nationale regelgeving (artikel 3, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling) is tabel 2 echter ook van toepassing verklaard op diervoeder. Partijen verschillen van mening over de vraag of dat kan, gelet op het toepasselijk Europees recht.
7. Anders dan Verordening 37/2010 ziet Richtlijn 2002/32 wel specifiek op diervoeder. Deze richtlijn bevat voorschriften over ongewenste stoffen in producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren. Bijlage I bij deze richtlijn bevat een limitatieve lijst van ongewenste stoffen en de maximumgehalten waarin deze stoffen in diervoeder mogen voorkomen. De rechtbank stelt vast dat metronidazol niet voorkomt op de lijst van die Bijlage I. Richtlijn 2002/32 is geïmplementeerd in het Besluit diervoeders 2012 (hierna: het Besluit) en de Regeling. Hoofdstuk 3 van het Besluit ziet specifiek op de richtlijn en bevat onder meer een verbod op handelingen met diervoeder dat de maximum gehalten van ongewenste stoffen in Bijlage I van Richtlijn 2002/32 overschrijdt.
Naast dit verbod zijn in artikel 3 van de Regeling nog meer voorschriften opgenomen voor stoffen in diervoeder. Onderdeel a van artikel 3 verwijst naar een nationale Warenwetregeling; de andere onderdelen b tot en met j verwijzen naar Europese regelgeving. Het gaat dan onder meer om een verbod op (een bepaald gehalte aan) bepaalde eiwitten, toevoegingsmiddelen en bestrijdingsmiddelen in diervoeder. Deze onderdelen van artikel 3 zijn allemaal een uitvoering van een Europees voorschrift voor bepaalde middelen of stoffen in diervoeder, behalve onderdelen e en f. Onderdelen e en f van artikel 3 verwijzen namelijk naar Verordening 37/2010 en die heeft geen betrekking op diervoeder. De wetgever heeft onder e en f opgenomen dat met diervoeder, dat de stoffen (of de stof die een maximumwaarde overschrijdt) zoals opgenomen in tabel 2 en 1 van de Bijlage bij Verordening 37/2010 bevat, geen handelingen mogen worden verricht als in artikel 3 van de Regeling genoemd. Onderdeel f van artikel 3 van de Regeling (waar de gestelde overtreding op is gebaseerd) is dus geen uitvoering van het Europese voorschrift van Richtlijn 2002/32. Het lijkt daarmee meer te regelen dan het Europees recht voorschrijft op het gebied van diervoeder.
8. De rechtbank heeft verweerder gevraagd om nadere informatie over de totstandkoming van het voorschrift van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling, maar die is door verweerder niet verstrekt. Uit de Toelichting op de Regeling (Stcrt. 2012, 26837) kan de rechtbank ook niet meer afleiden dan dat in artikel 3 alle bepalingen met betrekking tot gehalten en zuiverheden van stoffen en producten in diervoeders zijn samengebracht. Specifiek over onderdeel f van artikel 3 is in de Toelichting niets opgenomen. Voor de rechtbank blijft dus onduidelijk waarom de nationale wetgever onderdeel f in artikel 3 van de Regeling heeft opgenomen en op welke bevoegdheidsgrondslag de nationale wetgever dit heeft gebaseerd.
9. De rechtbank ziet Europeesrechtelijk geen ruimte voor het nationale voorschrift van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling. Zoals hiervoor is overwogen ziet Richtlijn 2002/32 specifiek op ongewenste stoffen in diervoeding, maar is een verbod op de stof metronidazol of een verwijzing naar de bijlage in Verordening 37/2010 daarin niet opgenomen. De nationale wetgever heeft met artikel 3, onderdeel f, van de Regeling dus meer geregeld dan waarin Richtlijn 2002/32 voorziet. In artikel 9 van Richtlijn 2002/32 staat dat de lidstaten erop toezien dat met betrekking tot het in het verkeer brengen van producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren en aan deze richtlijn voldoen, geen andere beperkingen worden opgelegd in verband met de aanwezigheid van ongewenste stoffen dan die van deze richtlijn en die van Richtlijn 95/53/EG. Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling lijkt daarmee in strijd. Ook uit de procedure beschreven in artikel 7 van Richtlijn 2002/32 blijkt dat het niet de bedoeling is om andere dan de in Bijlage 1 vermelde stoffen in diervoeder te verbieden (behoudens een tijdelijk verbod in afwachting van de procedure voor de wijziging van Bijlage 1).
10. De rechtbank is het met partijen eens dat de Europese regelgeving voor ongewenste stoffen in diervoeders volledig is geharmoniseerd. Dit blijkt uit de toepasselijke Europese regelgeving en volgt ook uit de arresten C-5/77 en C-195/84 van het Hof van Justitie waarnaar eiseres heeft verwezen. Gelet op de interne markt kan een lidstaat dus aan diervoeders geen beperkingen stellen die verder gaan dan in de Europese regelgeving is geregeld. Richtlijn 2002/32 bevat reeds een uitputtende regeling voor verboden stoffen in diervoeder en biedt geen ruimte om ook andere stoffen dan opgenomen in Richtlijn 2002/32 in diervoeder te verbieden.
11. De rechtbank volgt verweerder ook niet in zijn betoog dat andere Europese regelingen nog wel ruimte bieden voor het verbod van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling, voor zover Richtlijn 2002/32 dat al mogelijk zou maken. Verweerder heeft gewezen op artikel 15, vijfde lid, van Verordening 178/2002, waaruit volgt dat het feit dat een diervoeder voldoet aan de geldende specifieke bepalingen, de bevoegde autoriteiten niet belet de nodige maatregelen te nemen om beperkingen op te leggen aan het in de handel brengen indien er redenen zijn om te vermoeden dat het diervoeder onveilig is, al voldoet het aan de bepalingen. Deze algemene bepaling kan echter niet afdoen aan het expliciete voorschrift van artikel 9 van Richtlijn 2002/32 om geen verdere beperkingen op te leggen ten aanzien van ongewenste stoffen in diervoerder. Naar het oordeel van de rechtbank kan de in artikel 15 van Verordening 178/2002 opgenomen algemene mogelijkheid om beperkingen op te leggen (voor zover hier al van toepassing) niet zo worden uitgelegd dat deze het uitputtende karakter van Richtlijn 2002/32 aantast. De rechtbank vindt daarvoor ook bevestiging in genoemd arrest C-195/84 (r.o. 30 en 31). Verder heeft verweerder nog gewezen op artikel 14, zesde lid, aanhef en onder a, van Verordening 470/2009, waaruit volgt dat toediening van een stof aan voedselproducerende dieren wordt verboden als de aanwezigheid van een farmacologisch werkzame stof in levensmiddelen van dierlijke oorsprong een risico voor de menselijke gezondheid kan vormen. Van het (opzettelijk) toedienen is in dit geval echter geen sprake en ook is de stof niet aangetroffen in een levensmiddel van dierlijke oorsprong maar in diervoeder. Daarom kan uit Verordening 470/2009 niet, ook niet indien gelezen in samenhang met Verordening 370/2010, worden afgeleid dat metronidazol niet mag voorkomen in diervoeder. Overigens heeft verweerder zijn eerder ingenomen standpunt dat ook Verordening 1831/2009 van toepassing is, inmiddels laten vallen en terecht erkend dat van een toevoegingsmiddel geen sprake is.
Conclusie
12. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat artikel 3, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling onverbindend is, omdat het meer regelt dan Richtlijn 2002/32 toestaat en er ook geen andere Europese regelgeving is aan te wijzen die het verbod van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder f, van de Regeling mogelijk maakt. De overige beroepsgronden behoeven dan ook geen bespreking meer.
13. Dit betekent dat verweerder de overtreding ten onrechte heeft vastgesteld. Verweerder was dus niet bevoegd de boete op te leggen. Het beroep is dus gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Voorts zal de rechtbank gelet op artikel 8:72a van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit herroepen. Dit betekent dat de boete vervalt.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 333,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, voorzitter, en mr. E.R. Houweling en
mr. A. Pahladsingh, leden, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 3 juni 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

BIJLAGE

EUROPESE REGELGEVING
Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwet-geving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (Verordening 178/2002)
Artikel 2, Verordening 178/2002
Definitie van "levensmiddel"
In deze verordening wordt verstaan onder "levensmiddel" (of "voedingsmiddel"): alle stoffen en producten, verwerkt, gedeeltelijk verwerkt of onverwerkt, die bestemd zijn om door de mens te worden geconsumeerd of waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij door de mens worden geconsumeerd.
[…]
Onder deze definitie vallen niet:
a) diervoeder
Artikel 3, aanhef en onder 4, Verordening 178/2002
Overige definities
In deze verordening wordt verstaan onder:
4. "diervoeders": alle stoffen en producten, inclusief additieven, verwerkt, gedeeltelijk verwerkt of onverwerkt, die bestemd zijn om te worden gebruikt voor orale vervoedering aan dieren.
Artikel 15, vijfde lid, Verordening 178/2002
5. Het feit dat een diervoeder voldoet aan de voor dat diervoeder geldende specifieke bepalingen, belet de bevoegde autoriteiten niet de nodige maatregelen te nemen om beperkingen op te leggen aan het in de handel brengen of te eisen dat het uit de handel wordt genomen indien er redenen zijn om te vermoeden dat het diervoeder onveilig is, al voldoet het aan de bepalingen.
Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie van 22 december 2009 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (Verordening 37/2010)
Tabel 2, Bijlage bij Verordening 37/2010
BIJLAGE
Farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen (MRL’s)
Tabel 2
Verboden stoffen
Farmacologisch werkzame stof
MRL
[…]
[…]
Metronidazool
Er kan geen MRL worden vastgesteld
Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (Verordening 470/2009)
Artikel 14, zesde lid, aanhef en onder a, Verordening 470/2009
6. In elk van de volgende gevallen wordt de toediening van een stof aan voedselproducerende dieren op grond van een advies overeenkomstig artikel 4, 9 of 11, al naargelang het geval, verboden:
a) wanneer de aanwezigheid van een farmacologisch werkzame stof of residuen ervan in levensmiddelen van dierlijke oorsprong een risico voor de menselijke gezondheid kan vormen;
Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (Verordening 1831/2003)
Artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, Verordening 1831/2003
2. Verder wordt voor de toepassing van deze verordening verstaan onder:
a) „toevoegingsmiddelen”: stoffen, micro-organismen of preparaten die geen voedermiddelen noch voormengsels zijn en die opzettelijk aan diervoeder of water worden toegevoegd met name met het oog op een of meer van de in artikel 5, lid 3, vermelde functies;
Artikel 11, tweede lid, Verordening 1831/2003
2. In afwijking van artikel 10 en onverminderd artikel 13 mogen andere antibiotica dan coccidiostatica en histomonostatica slechts tot en met 31 december 2005 in de handel worden gebracht en als toevoegingsmiddelen worden gebruikt. Met ingang van 1 januari 2006 worden deze stoffen uit het repertorium geschrapt.
Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (Richtlijn 2002/32)
Artikel 4, eerste lid, Richtlijn 2002/32
De lidstaten schrijven voor dat de aanwezigheid van de in bijlage I vermelde ongewenste stoffen in producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren, alleen onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden kan worden gedoogd.
Artikel 9 van Richtlijn 2002/32
De lidstaten zien erop toe dat met betrekking tot het in het verkeer brengen van producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren en aan deze richtlijn voldoen, geen andere beperkingen worden opgelegd in verband met de aanwezigheid van ongewenste stoffen dan die van deze richtlijn en die van Richtlijn 95/53/EG.
NATIONALE REGELGEVING
Artikel 2.17, eerste lid, Wet dieren
1. Het is verboden in strijd met een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voor de uitvoering van een EU-richtlijn vastgesteld voorschrift, een handeling te verrichten die ertoe strekt diervoeders te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verpakken, te etiketteren, in de handel te brengen, in of buiten Nederland te brengen, te vervoeren of aan te bieden, aan te prijzen, af te leveren, te ontvangen, voorhanden of in voorraad te hebben:
die niet zuiver, deugdelijk, of van gebruikelijke handelskwaliteit zijn;
die een gevaar opleveren voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu, indien niet correct gebruikt, of
die de dierlijke productie ongunstig kunnen beïnvloeden.
Artikel 3.2 Besluit diervoeders 2012
Een ieder die met een diervoeder een handeling als bedoeld in artikel 2.17, eerste lid, van de wet verricht, verricht die handeling slechts met een product dat bedoeld is voor het voederen van dieren dat het in bijlage I bij Richtlijn nr. 2002/32/EG vastgestelde gehalte aan ongewenste stoffen niet overschrijdt.
Artikel 3, eerste lid, van de Regeling diervoeders 2012
1. Het is eenieder verboden met diervoeders als bedoeld in artikel 3, onder 4, van verordening (EG) nr. 178/2002 een handeling als bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, onderdeel a, van de wet, waaronder handelingen als bedoeld in artikel 2.17 van de wet, te verrichten, indien dat diervoeder:
een stof bevat met een gehalte dat een maximumgehalte overschrijdt dat voor eet- of drinkwaren is opgenomen in bijlage II bij de Warenwetregeling residuen van bestrijdingsmiddelen, met betrekking tot eet- of drinkwaren die tevens diervoeder zijn, met uitzondering van een stof waarvoor op grond van artikel 3.2 van het besluit een maximumgehalte geldt;
van zoogdieren afkomstige eiwitten als bedoeld in artikel 7 en bijlage IV van verordening (EG) nr. 999/2001 bevat, tenzij deze eiwitten overeenkomstig die verordening in het diervoeder zijn verwerkt;
niet voldoet aan de artikelen 18, eerste lid, 19 en 20 van verordening (EG) nr. 396/2005;
niet voldoet aan een gebruik van dierlijke bijproducten en afgeleide producten als bedoeld in artikel 11, van verordening (EG) 1069/2009;
en stof bevat met een gehalte dat een maximumwaarde opgenomen in de bijlage, tabel 1, bij verordening (EU) nr. 37/2010 overschrijdt;
een stof bevat die is opgenomen in de bijlage, tabel 2, bij verordening (EU) nr. 37/2010;
een gehalte aan toevoegingsmiddelen als bedoeld in artikel 8 van verordening (EG) nr. 767/2009 bevat;
een middel bevat als bedoeld in bijlage III, hoofdstuk 1, van verordening (EG) nr. 767/2009;
een middel bevat dat is verwerkt of wordt toegepast in strijd met een beperking als bedoeld in bijlage III, hoofdstuk 2, van verordening (EG) nr. 767/2009;
een gehalte bevat dat afwijkt van de toegestane tolerantie, bedoeld in bijlage IV van verordening (EG) nr. 767/2009.