ECLI:NL:RBROT:2022:429

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
ROT 20/4365
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete voor het vervoer van een kreupel rund en de beoordeling van de geschiktheid voor transport

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een transporteur van dieren, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Eiseres kreeg een boete van € 1.500,- opgelegd omdat zij volgens verweerder bij of krachtens de Wet dieren gestelde voorschriften zou hebben overtreden. Dit betrof het vervoer van een rund dat niet geschikt was voor transport, omdat het dier niet in staat was zich pijnloos te bewegen. Eiseres stelde echter dat een dierenarts in België voorafgaand aan het transport had verklaard dat het dier geschikt was voor transport, wat werd ondersteund door een certificaat voor intracommunautaire handel.

De rechtbank oordeelde dat verweerder in het bestreden besluit niet adequaat op het argument van eiseres is ingegaan. Eiseres had in haar zienswijze en bezwaar herhaaldelijk aangevoerd dat het rund geschikt was voor transport, gebaseerd op de verklaring van de dierenarts. De rechtbank vond dat verweerder ten onrechte het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond had verklaard, aangezien er geen voldoende onderbouwing was voor de conclusie dat het rund niet geschikt was voor transport. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, herstelde het primaire besluit en bepaalde dat de boete vervalt. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

De uitspraak benadrukt het belang van de verantwoordelijkheid van de vervoerder en de noodzaak voor verweerder om adequaat in te gaan op de argumenten van de eiser in bestuursrechtelijke procedures. De rechtbank stelde vast dat de bewijspositie van eiseres niet op juiste wijze was beoordeeld door verweerder, wat leidde tot de vernietiging van de boete.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/4365

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaats] eiseres,

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. A.F. Kabiri.

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 1.500,- omdat zij volgens verweerder bij of krachtens de Wet dieren gestelde voorschriften heeft overtreden.
Bij besluit van 13 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres (kennelijk) ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2021. Namens eiseres is verschenen [naam gemachtigde] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In het rapport van bevindingen van 15 april 2019 heeft een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) gerapporteerd dat hij zich op die dag omstreeks 9:00 uur naar aanleiding van regulier toezicht bevond in de stal waar dieren die ter slacht worden aangeboden werden gelost van de vrachtauto met kenteken [kentekennummer 1] en aanhanger [kentekennummer 2] .
1.1.
De toezichthouder zag dat één rund (oornummer [oornummer] ) duidelijk kreupel was aan zijn rechter voorpoot. Het durfde deze poot niet te belasten. Er was een duidelijk waarneembare afwijkende stand en zwelling van de onderpoot zonder uitwendige beschadiging. Op basis van zijn ervaring en deskundigheid als dierenarts heeft de toezichthouder vastgesteld dat dit duidt op een pijnlijk proces dat reeds langer dan een dag aanwezig is, gezien de vormverandering van het gewricht en atrofie van de spieren van de poot. Dit zijn volgens de toezichthouder processen die, om te kunnen ontstaan, langere tijd nodig hebben dan slechts enkele dagen en als chronisch herkenbaar zijn. Volgens de toezichthouder kunnen deze processen niet tijdens het transport veroorzaakt zijn. Het transport is extra pijnlijk voor het dier geweest omdat het zijn vier poten niet kon belasten en het dier tijdens het transport wordt gedwongen om alle vier poten te gebruiken. Het dier was afkomstig uit België en volgens informatie van de chauffeur en de afstand tussen het afvoeradres en het slachthuis had het dier een reis van langer dan vier uur achter de rug, aldus de toezichthouder.
1.2.
De toezichthouder bracht [persoon A] , chauffeur van eiseres, van de bevindingen op de hoogte en heeft hem een rapport van bevindingen aangezegd.
2. Op basis van het rapport van bevindingen heeft verweerder bij het primaire besluit aan eiseres een boete opgelegd van € 1.500,- voor het volgende beboetbare feit: de vervoerder vervoerde een rund dat niet geschikt was voor het voorgenomen transport, omdat het varken niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos te bewegen of zonder hulp te lopen. Dit is volgens verweerder een overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in samenhang met artikel 4.8, van de Regeling houders van dieren, alsmede in samenhang met artikel 3 en artikel 6, gelet op Bijlage I, Hoofdstuk I, paragrafen 1 en 2, onder a, van Verordening (EG) nr. 1/2005 (Transportverordening).
2.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Daarbij heeft verweerder op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ervan afgezien eiseres te horen, omdat haar bezwaar volgens verweerder kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener van het bezwaarschrift ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Volgens verweerder doet die situatie zich in het geval van eiseres voor, omdat eiseres met haar bezwaren de geconstateerde overtreding niet bestrijdt.
3. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Eiseres heeft reeds in de zienswijze naar voren gebracht dat het dier dat zij heeft vervoerd voor aanvang van het transport wel transportwaardig was. Dit heeft eiseres gebaseerd op het feit dat een dierenarts in België voorafgaand aan het transport naar Nederland heeft verklaard dat het dier niets mankeerde en het dier heeft goedgekeurd. Dit standpunt heeft eiseres in bezwaar en ook in beroep herhaald. Eiseres heeft gewezen op het Certificaat voor de intracommunautaire handel. Daarin staat in deel II, afdeling C, onder 3.6:
“Op het ogenblik van de inspectie waren de dieren waarop dit gezondheidscertificaat betrekking heeft geschikt om voor de op 15/04/2019 (datum invullen) geplande reis te worden vervoerd overeenkomstig de bepaling van Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad.”Deel II van het certificaat is op
14 april 2019 ingevuld door [persoon B] , Inspecteur dierenarts / Officieel dierenarts, Lokale Veterinaire Eenheid Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder in het bestreden besluit niet uitdrukkelijk op dit argument van eiseres ingegaan. In het bestreden besluit heeft verweerder volstaan met de overweging dat de vervoerder verantwoordelijk is voor de naleving van de relevante bepalingen uit de Transportverordening. Dat een officiële dierenarts in België het betreffende dier geschikt heeft verklaard voor transport doet volgens verweerder niet af aan de verantwoordelijkheid van eiseres als transporteur. Eerst in het verweerschrift is verweerder op het certificaat ingegaan en heeft verweerder gewezen op voetnoot 6 van deel II, afdeling C, waarin gewezen wordt op de eigen verantwoordelijkheid van de vervoerder. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het certificaat niet is ondertekend en gestempeld en heeft verweerder zich bereid verklaard om eiseres de mogelijkheid te bieden alsnog een getekend en gestempeld exemplaar van het certificaat te overleggen. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerders aanbod ter zitting te laat, nu eiseres reeds in haar zienswijze en in bezwaar heeft aangevoerd dat een officiële dierenarts in België het dier voorafgaand aan het transport naar Nederland heeft goedgekeurd. Nu de bezwaarfase er ook voor is bedoeld om de bewijspositie te bepalen, valt niet in te zien waarom verweerder niet eerder aan eiseres heeft kunnen vragen om een ondertekend en gestempeld exemplaar te overleggen. Het enkele feit dat in het dossier een niet ondertekend en gestempeld exemplaar van het certificaat is opgenomen is onvoldoende om aan de inhoud van het certificaat te twijfelen.
4. Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder het bezwaar van eiseres ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Op grond van het bepaalde in artikel 8:72a van de Awb zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Dit betekent dat de aan eiseres opgelegde boete vervalt.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
6. Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) komen uitsluitend de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in aanmerking. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en stelt het boetebedrag vast op nihil;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 354,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.L. Mehlbaum, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 12 januari 2022.
De griffier is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.