ECLI:NL:RBROT:2022:4278

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
C/10/628255 / HA ZA 21-963
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in verzet en in incident inzake nakoming overeenkomst en schorsing tenuitvoerlegging verstekvonnis

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tussen [naam bedrijf] en LCS PIPING INTERNATIONAL B.V. De procedure volgde op een eerder verstekvonnis van 29 september 2021, waarin LCS was veroordeeld tot betaling van een bedrag aan [naam bedrijf]. In het verzet heeft LCS aangevoerd dat zij bevrijdend heeft betaald en dat de vorderingen van [naam bedrijf] onterecht zijn toegewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat LCS na de levering van de aandelen nog een surplus werkkapitaal van € 488.865,00 aan [naam bedrijf] moest voldoen, waarvan slechts € 104.397,00 was betaald. De rechtbank oordeelde dat de zeven betalingen van elk € 50.000,00 en een betaling van € 34.468,00 niet in mindering strekten op het surplus werkkapitaal, maar op de rekening-courantvordering van [naam bedrijf] op LCS. Hierdoor bleef een bedrag van € 384.468,00 openstaan. De rechtbank heeft het verzet van LCS ongegrond verklaard en de veroordeling tot betaling van het resterende bedrag bevestigd, met uitzondering van de buitengerechtelijke kosten, die zijn verlaagd. LCS is veroordeeld in de proceskosten van het geding in verzet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/628255 / HA ZA 21-963
Vonnis in verzet en in incident van 1 juni 2022
in de zaak van
[naam bedrijf] .,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gedaagde in het verzet,
verweerster in het incident,
advocaat mr. M.W. Huijzer te Papendrecht,
tegen
LCS PIPING INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Ridderkerk,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
eiseres in het verzet,
eiseres in het incident,
advocaat mr. A.W. van der Kroef te Amsterdam.
Partijen worden hierna [naam bedrijf] en LCS genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het door deze rechtbank op 29 september 2021 tussen [naam bedrijf] en LCS bij verstek gewezen vonnis onder zaaknummer / rolnummer C/10/624547 / HA ZA 21-776 (hierna: het verstekvonnis) en de daarin vermelde processtukken;
  • de verzetdagvaarding (aan te merken als conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie), tevens houdende een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis, met producties 1 tot en met 9;
  • de conclusie van antwoord in het incident, met producties 18 tot en met 21;
  • de aanvullende productie 22 van [naam bedrijf] ;
  • de aanvullende producties 10 tot en met 16 van LCS;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de aanvullende producties 17 tot en met 19 van LCS;
  • de spreekaantekeningen van beide partijen voor de mondelinge behandeling op 8 maart 2022, van welke behandeling geen proces-verbaal is opgemaakt.
1.2.
Na de mondelinge behandeling is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Op 19 november 2020 hebben partijen een overeenkomst gesloten tot de koop en verkoop van de door [naam bedrijf] gehouden aandelen in (L.C.S.) Piping B.V. (hierna: LCS Piping) en L.C.S. Services B.V. (hierna: LCS Services), dochtervennootschappen van LCS (hierna: de overeenkomst). In de overeenkomst en de daartoe behorende bijlage 1.1 (b) is – voor zover hier van belang – het volgende bepaald:
“1. Definities en interpretatie
1.1
In deze Overeenkomst gelden de volgende definities:
(…)
Effectieve Datumbetekent 1 januari 2020 om 00:01 uur;
(…)
Surplus Werkkapitaalheeft de betekenis die daaraan is gegeven in Artikel 3.5;
(…)

2..Koop, verkoop en levering van de aandelen

(…)
2.4
Onder de opschortende voorwaarde van levering van de Aandelen zijn de Aandelen vanaf de Effectieve Datum voor rekening en risico van Koper.

3..Koopsom en betaling

3.1
De koopsom voor de Aandelen (de
Koopsom) is een bedrag gelijk aan het totaal van:
( a) € 3.550.000 (zegge: drie miljoen vijf honderd vijftig duizend euro) (het
Basis Bedrag);
( b)
plushet Surplus Werkkapitaal;
( c)
minusde Onttrekkingen als bedoeld in Artikel 4.
3.2
Betaling van de Koopsom door Koper aan Verkoper geschiedt in 3 delen:
( a) de eerste betaling bestaande uit een bedrag van het lagere van (i) de Koopsom of (ii) € 2.800.000 (zegge: twee miljoen acht honderd duizend) op de Leveringsdatum (de "
Eerste Betaling");
( b) een bedrag ter grootte van € 750.000 verschuldigd en te voldoen door en te verrekenen met de uitgifte door Koper aan Verkoper van 750 obligaties met een nominale waarde van € 1.000 per obligatie onder en conform de voorwaarden uit de Obligatielening, onder de voorwaarde dat Verkoper de vordering ten titel van dit Artikel 3.2 (b) voor de Leveringsdatum heeft ingebracht bij NPEX ter inschrijving van de in dit Artikel 3.2 (b) genoemde obligaties en de genoemde obligaties worden uitgegeven door Koper; en
( c) de Koopsom
minusde Eerste Betaling
minusenige verrekening ingevolge Artikel 3.2(b), 6 maanden na de Leveringsdatum (de "
Tweede Betaling").
3.3
Gelijk met de Eerste Betaling zal Koper over de Koopsom:
( a) een rente van 3% op jaarbasis betalen over de periode van de Effectieve Datum tot en met 30 juni 2020; en
( b) een rente van 6% op jaarbasis betalen over de periode van 1 juli 2020 tot en met de Leveringsdatum,
berekend op basis van het daadwerkelijke aantal dagen dat is verstreken gedurende die periode op basis van een jaar met 365 dagen.
3.4
Gelijk met de Tweede Betaling zal Koper over het volledige bedrag van de Tweede Betaling een rente van 6% op jaarbasis betalen over de periode van Leveringsdatum tot 6 maanden na Leveringsdatum, berekend op basis van het daadwerkelijke aantal dagen dat is verstreken gedurende die periode op basis van een jaar met 365 dagen.
3.5
Het Basis Bedrag vertegenwoordigt de aandeelhouderswaarde van LCS per de Effectieve Datum en is vastgesteld door van de ondernemingswaarde het genormaliseerde werkkapitaal af te halen conform de in Bijlage 3.5 opgenomen brug (de
Brug). Het
Surplus Werkkapitaalwordt conform de Brug berekend en is het verschil tussen het daarin berekende netto werkkapitaal
minushet genormaliseerde werkkapitaal.
(…)
Disclosure Letter
(…)
1. In afwijking van garantie 6.3.b is de rekening-courantschuld aan Verkoper zoals deze bestond per Effectieve datum in het jaar 2020 volledig afgelost (in plaats van aflossing in 2 termijnen). (…)”
Bijlage 3.5 bij de overeenkomst is een berekening die sluit op een bedrag van € 488.865,00.
2.2.
Per e-mail van 25 februari 2021 heeft het notariskantoor dat de levering van de aandelen begeleidde een aantal stukken aan [naam bedrijf] en LCS toegezonden, waaronder een document dat door het notariskantoor is aangeduid als “definitieve afrekening rente”. Op dezelfde datum is namens [naam bedrijf] en LCS een document ondertekend met als koptekst ”Renteberekening inzake verkooptransactie aandelen LCS Piping BV”. Volgens deze berekening was het “kasoverschot” op 1 januari 2020 € 488.865,00 en was dit bedrag op 25 februari 2021 afgenomen tot € 104.397,00 door (a) zeven betalingen door LCS aan [naam bedrijf] van elk € 50.000,00 en (b) betaling door LCS van een factuur van € 34.468,00 van MeerMKB Organisatieadvies, financieel adviseur van [naam bedrijf] (hierna: MeerMKB).
2.3.
Op 26 februari 2021 heeft de levering van de aandelen door [naam bedrijf] aan LCS plaatsgevonden en heeft LCS € 2.800.000,00 aan [naam bedrijf] betaald.
2.4.
Op 6 augustus 2021 is namens [naam bedrijf] ten laste van LCS conservatoir beslag gelegd op de aandelen in het kapitaal van LCS Piping en LCS Services.
2.5.
Op 11 augustus 2021 heeft LCS € 104.397,00 aan [naam bedrijf] betaald.
2.6.
De heer [persoon A] heeft schriftelijk (ongedateerd) onder meer het volgende verklaard:
“Ik ben verbonden aan Ten Raede Groep en wij hebben van 1 januari 2016 tot en met 30 juni 2021 de administratie verzorgd van de LCS-groep (…). Ik ben ook betrokken geweest bij de verkoop door [naam bedrijf] . van de aandelen in de genoemde dochtermaatschappijen aan de heer [persoon B] (althans aan de speciaal voor dat doel opgerichte LCS Piping International B.V., waarvan de vrouw van [persoon B] uiteindelijk de aandeelhoudster is).
Ik heb kennisgenomen van de dagvaarding die namens [naam bedrijf] . hierover is uitgebracht. Sterker nog: ik heb daar op verzoek van mevrouw [persoon C] de nodige input op gegeven. Met name omtrent de randnummers 33 t/m 38 van de dagvaarding heb ik aan mevrouw [persoon C] aangegeven hoe een en ander boekhoudkundig is verwerkt. Daar staat:
33. Uit de eigen administratie van LCS Piping International (althans van LCS Piping B.V.) volgt overigens ook dat het standpunt van LCS Piping International onhoudbaar is. [naam bedrijf] legt de uitdraaien van de grootboekposten 1016 (rekening-courant [naam bedrijf] ) en 1017 (nog te betalen dividend [naam bedrijf] ), afkomstig uit de administratie van LCS Piping B.V. over. Daarin zien we:
(a) dat het beginsaldo van de vordering van [naam bedrijf] in rekening-courant op LCS Piping B.V. € 485.026,53 is, en
(b) dat de schuld van de vader van mevrouw [persoon C] (…) aan LCS Piping B.V. op dat moment € 97.626,68 was en met de rekening-courantvordering van [naam bedrijf] op LCS Piping B.V. is verrekend, en
(c) Dat nog diverse posten (in totaal € 77.518,39) zijn verrekend met de rekening-courantvordering van [naam bedrijf] op LCS Piping B.V., waarna deze sluit op € 309.881,46.
34. Het verschil tussen het eerder genoemde bedrag van de rekening-courantschuld van de vader van mevrouw [persoon C] (eerder is € 86.524,-- genoemd) laat zich verklaren door het feit dat nadien nog voor een kleine € 11.000,-- aan posten zijn geboekt, waardoor het saldo van de schuld van de vader van mevrouw [persoon C] aan LCS Piping B.V. is opgelopen tot € 97.626,68. Het betreft de volgende boekingen:(…)
35. De post ad € 77.518,39 in de rekening-courantpositie van [naam bedrijf] jegens LCS Piping B.V. is als volgt te specificeren:
(…)
36. We zien hierin ook de post MeerMKB terugkomen. Eerder is hiervoor een bedrag genoemd ad € 34.468,--, maar dit is door een extra geboekte factuur nog enigszins opgelopen tot € 35.718,17. In ieder geval is hiermee duidelijk dat de post ad € 34.468,-- (die LCS Piping International probeert in mindering te brengen op het Surplus Werkkapitaal) reeds eerder verrekend is in rekening-courant. Dit is ook zo afgesproken met LCS Piping International en haar adviseurs.
37. De 7 x € 50.000,-- = € 350.000,-- (grootboekrekening 1017, het nog door LCS Piping B.V. aan [naam bedrijf] te betalen dividend) is verrekend met de (resterende) rekening-courantvordering van [naam bedrijf] (na verrekening van de schuld van de vader van [naam bedrijf] aan LCS Piping B.V. en na verrekening van de diverse kostenposten, bij elkaar € 77.518,39, waarvan de facturen MeerMKB deel uitmaakten). Dat is ook logisch want zowel de rekening-courantvordering (grootboekkaart 1016) als de dividendbetalingen (grootboekkaart 1017) hadden uitsluitend betrekking op de relatie tussen [naam bedrijf] en LCS Piping B.V. Het saldo van de rekening-courant sloeg na verrekening om in een (relatief geringe) vordering van LCS Piping B.V. op [naam bedrijf] (€ 309.881,46 minus € 350.000,-- = €40.118,54. Zo staat het ook in de administratie:
(…)
38. Deze vordering is tenslotte verrekend (en dus voldaan) ter gelegenheid van de levering van de aandelen in LCS Piping B.V. en LCS Services B.V.
Hierbij bevestig ik (nogmaals) dat het bovenstaande juist is en op deze manier ook is doorgevoerd in de verschillende betrokken administraties en aldus ook is gerapporteerd aan de van tijd tot tijd in functie zijnde bestuurder(s) van de diverse vennootschappen.”
2.7.
Op 21 november 2021 heeft de heer [persoon D] schriftelijk onder meer het volgende verklaard:
“(…) Ik ben van 6 mei 2021 tot en met 14 september 2021 enig statutair bestuurder geweest van LCS (…). Ik heb uit dien hoofde kennis van de achtergronden van het dispuut tussen [naam bedrijf] . en LCS Piping International B.V. en wens daarover het volgende te verklaren:
(…)
14. Zowel voorafgaand aan het moment waarop ik formeel bestuurder werd als daarna heb ik regelmatig met [persoon B] besproken dat er nog een forse nabetaling moest plaatsvinden aan [persoon C] uit hoofde van het Surplus Werkkapitaal ("De Brug"). Dat zou gaan om ruim € 450.000,-- ofzo (misschien wel bijna € 500.000,--). Exacte bedragen weet ik niet meer, maar het was veel geld. [persoon B] beaamde dat ook. De rekening-courantvordering van [naam bedrijf] . op LCS Piping was reeds fors afgenomen vanwege diverse opnames (van steeds € 50.000,--) in de loop der tijd en omdat vanuit LCS bepaalde kosten voor [naam bedrijf] . waren voldaan.
15. Ik weet dat [naam bedrijf] . via een advocaat begin augustus 2021 beslag heeft laten leggen op de aandelen in verband met deze vordering. Ook toen heb ik nog met [persoon B] gesproken en aangegeven dat er inderdaad betaald moest worden. Hij was het daarmee eens, maar gaf aan dat er een document was wat maakte dat hij daar mogelijk onderuit kon komen. Hij zei: "
Laten we maar kijken hoe ver we hiermee komen". Hij doelde op de renteberekening. Achteraf bleek dat in dat stuk wordt gesproken over het Surplus Werkkapitaal terwijl daar eigenlijk de rekening-courant mee bedoeld werd (de diverse betalingen van € 50.000,-- waren immers in mindering gekomen op de rekening-courant). (…) Ik heb tegen [persoon B] gezegd dat als het al juist zou zijn dat de diverse betalingen (o.a. de diverse betalingen van € 50.000,--) in mindering strekken op het Surplus Werkkapitaal in plaats van de rekeningcourantvordering er in dat geval nog een aanzienlijke rekening-courantvordering zou zijn. Het zou dus lood om oud ijzer zijn. Dat begreep [persoon B] , maar hij wilde toch blijven ontkennen dat er iets verschuldigd was. (…)
17. Ik heb kennisgenomen van de dagvaarding van [naam bedrijf] . en van de verzetdagvaarding met het standpunt van [persoon B] . Hoewel ik eerder (omdat dit moest van [persoon B] en van zijn advocaat) iets anders heb geschreven, o.a. in de e-mail van 11 augustus 2021, wil ik hierbij duidelijk uitspreken dat de feiten zoals die in de dagvaarding van [naam bedrijf] . staan juist zijn. Zoals het daar beschreven is, zo is het ook in de administratie van LCS Piping International B.V. en dochtervennootschappen verwerkt. Ik weet dat omdat ik in die periode bestuurder was. Ik heb meerdere keren mondeling en schriftelijk aan [persoon B] gemeld dat het overzicht renteberekening niet verder ging dan het bepalen van de hoogte van de rente en dat er abusievelijk gesproken werd over afboeking t.l.v. het werkkapitaal. Dat dan dus automatisch de vraag zou komen om de rekening-courant (die overgenomen zou worden) terug te betalen. Hij heeft dat erkend onder de vermelding dat hij dat wist maar dat we het zo maar moesten proberen. (…)”
2.8.
Op 22 november 2021 heeft de heer [persoon E] schriftelijk onder meer het volgende verklaard:
“a. Vanaf ca. medio 2019 was ik namens MeerMKB (…) adviseur van mevrouw [persoon C] namens [naam bedrijf] (…)
d. Na ondertekening van [de intentieverklaring] vond het boekenonderzoek plaats (due diligence) door Koper. Op enig moment werd gedurende dit proces duidelijk dat begin 2020 door LCS Piping BV in bedragen van € 50.000,00 aflossingen werden gedaan t.g.v. [naam bedrijf] . Ik heb deze wetenschap toen gedeeld met [persoon F] en [persoon G] . De vraag was moeten deze bedragen worden teruggeboekt of verrekend worden met een onderdeel van de toekomstige koopsom. [persoon F] stelde voor om deze betalingen in mindering te brengen op de rekeningcourantverhouding tussen LCS Piping BV en [naam bedrijf] .
(…)
f. Aan het einde van het gehele koop- /verkooptraject was er de gang naar de notaris.
Los van de verschillende formele akten die toen werden opgesteld, kwam[en] de eerder genoemde betalingen van € 50.000,00 weer aan de orde. Er werd vastgesteld dat deze betalingen eerder hadden plaatsgevonden dan formeel in de [intentieverklaring] overeengekomen wa[s]. Met [persoon G] ben ik toen overeengekomen (en geaccordeerd door mevrouw [persoon C] ) om een renteberekening en verrekening op te stellen. Na aanpassingen van de renteberekening door [persoon G] ging ik hiermee akkoord na instemming door en namens mevrouw [persoon C] .
g. Nu ca. een halfjaar na de aandelenoverdracht blijkt de heer [persoon B] het surplus netto werkkapitaal niet te willen betalen omdat hij een renteberekening leest welke gaat over het surplus werkkapitaal en er gemakshalve vanuit gaat dat hij dus niets verschuldigd is. Abusievelijk hebben [persoon G] en ondergetekende voor deze berekening het bedrag van het surplus werkkapitaal als uitgangspunt genomen, terwijl dit het bedrag van de rekeningcourantovereenkomst had moeten zijn, rekening houdende met de periodieke betalingen van € 50.000,00.”

3..Het geschil in de hoofdzaak

in conventie

3.1.
[naam bedrijf] vordert – samengevat en zakelijk weergeven – om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
LCS te veroordelen tot betaling aan [naam bedrijf] van € 388.687,33, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 26 augustus 2021 tot de dag van volledige betaling;
LCS te veroordelen in de kosten van het geding, met inbegrip van de nakosten en de beslagkosten.
3.2.
[naam bedrijf] legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. Op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst is LCS gehouden tot betaling van het surplus werkkapitaal van € 488.865,00. LCS heeft slechts een betaling van € 104.397,00 gedaan, zodat € 384.468,00 resteert. Daarnaast vordert [naam bedrijf] € 4.219,33 aan buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.
Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van [naam bedrijf] toegewezen. Het verstekvonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.4.
LCS vordert in verzet dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van [naam bedrijf] alsnog worden afgewezen, met veroordeling van [naam bedrijf] in de kosten van het geding. LCS voert aan dat de zeven betalingen van elk € 50.000,00, de betaling van € 34.468,00 en de betaling van € 104.397,00 in mindering strekken op het surplus werkkapitaal, zodat de koopsom volledig is voldaan. Daarnaast verzet LCS zich tegen het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van een veroordelend vonnis.
3.5.
Indien de vordering van [naam bedrijf] wordt toegewezen, verzoekt LCS de rechtbank om aanhouding van de procedure, zodat LCS nader kan onderzoeken of sprake is van onttrekkingen door [naam bedrijf] die in mindering moeten worden gebracht op de koopprijs van de aandelen.
3.6.
[naam bedrijf] voert verweer. Zij concludeert tot bekrachtiging van het verstekvonnis en afwijzing van het verzoek om aanhouding, met veroordeling van LCS in de kosten.
in voorwaardelijke reconventie
3.7.
Indien wordt geoordeeld dat de vordering van [naam bedrijf] ongegrond is, vordert LCS opheffing van de door [naam bedrijf] gelegde beslagen.
3.8.
[naam bedrijf] voert verweer en concludeert tot de afwijzing van de vordering van LCS, met veroordeling van LCS in de kosten.

4..Het geschil in het incident

4.1.
LCS vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis te schorsen voor de duur van het geding, met veroordeling van [naam bedrijf] in de kosten van het incident.
4.2.
LCS legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. De tenuitvoerlegging van het verstekvonnis dient te worden geschorst omdat het niet verschijnen van LCS in de procedure niet of niet ten volle aan haar kan worden toegerekend. Daarnaast zal de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis een noodtoestand voor LCS veroorzaken.
4.3.
[naam bedrijf] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering van LCS, met veroordeling van LCS in de kosten van het incident.

5..De beoordeling

in conventie

5.1.
Tussen partijen staat vast dat LCS, na de levering van de aandelen en de betaling van € 2.800.000,00 aan [naam bedrijf] op 26 februari 2021, nog het surplus werkkapitaal aan [naam bedrijf] moest voldoen. Tussen partijen staat vast dat dit surplus op 1 januari 2020, de datum met ingang waarvan de aandelen op grond van artikel 2.4 van de overeenkomst voor risico van LCS komen, € 488.865,00 bedroeg. Ook zijn partijen het erover eens dat LCS op 6 augustus 2021 een bedrag van € 104.397,00 aan [naam bedrijf] heeft betaald dat in mindering strekt op het surplus werkkapitaal.
5.2.
[naam bedrijf] vordert nakoming van de volgens haar op grond van de overeenkomst op LCS rustende verbintenis tot betaling van het resterende bedrag van (€ 488.865,00 min (€ 104.397,00 is) € 384.468,00.
5.3.
LCS voert het verweer dat zij bevrijdend heeft betaald, waardoor de op haar rustende betalingsverbintenis volledig teniet is gegaan. LCS stelt hiertoe dat zij in de periode tussen 29 januari 2020 en 16 april 2020 zeven betalingen van elk € 50.000,00 aan [naam bedrijf] heeft gedaan en dat zij € 34.468,00 aan MeerMKB heeft betaald. Volgens LCS strekken deze betalingen in mindering op het surplus werkkapitaal.
5.4.
Het ligt op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv op de weg van LCS om voldoende gemotiveerd te stellen en bij voldoende gemotiveerde betwisting te bewijzen dat zij bevrijdend heeft betaald. Dat de in 5.3 vermelde betalingen in mindering moeten worden gebracht op het surplus werkkapitaal, blijkt volgens LCS uit de renteberekening die op 25 februari 2021 door partijen is ondertekend. De renteberekening is opgesteld door de financieel adviseur van [naam bedrijf] en had als doel om duidelijkheid te verschaffen over het nog te betalen bedrag. De renteberekening heeft het karakter van een vaststellingsovereenkomst. In de berekening is te zien dat de zeven betalingen van elk € 50.000,00 in mindering strekken op het kasoverschot, waarmee het surplus werkkapitaal wordt bedoeld. In de renteberekening zijn ook de betalingen aan MeerMKB vermeld; deze strekken eveneens in mindering op het surplus werkkapitaal. De renteberekening vermeldt een restbedrag van € 104.397,00. Dit bedrag heeft LCS op 11 augustus 2021 aan [naam bedrijf] betaald.
5.5.
[naam bedrijf] betwist dat door LCS bevrijdend is betaald. De zeven betalingen van elk € 50.000,00 en de betaling van € 34.468,00 strekken in mindering op de rekening-courantvordering die [naam bedrijf] had op LCS Piping. De betalingen zijn ook op die manier geboekt, wat duidelijk blijkt uit de administratie van LCS Piping. Per abuis is in de renteberekening gesproken over het kasoverschot (ofwel het surplus werkkapitaal) in plaats van de rekening-courantvordering. De renteberekening was bedoeld om de nog verschuldigde rente te berekenen. Daarbij hebben de heer [persoon A] (toenmalig boekhouder van LCS) en heer [persoon D] (toenmalig bestuurder van LCS) verklaard dat de dividendbetalingen steeds in mindering gebracht zijn op de rekening-courantvordering. De heer [persoon A] heeft in zijn verklaring uitvoerig toegelicht door welke betalingen en verrekeningen de rekening-courantvordering is afgelost. De heer [persoon D] verklaart onder meer dat de heer [persoon B] wist dat nog een fors bedrag aan [naam bedrijf] betaald moest worden en dat, als de door LCS bedoelde betalingen in mindering zouden strekken op het surplus werkkapitaal, eenzelfde bedrag aan [naam bedrijf] verschuldigd zou zijn geweest, maar dan in het kader van de rekening-courantvordering.
5.6.
Met de door haar overgelegde verklaringen en berekeningen heeft [naam bedrijf] uitvoerig gemotiveerd betwist dat de zeven betalingen van elk € 50.000,00 en de betaling van € 34.468,00 ter zake MeerMKB in mindering strekken op het surplus werkkapitaal. Gelet op deze gemotiveerde betwisting had het op de weg van LCS gelegen om haar verweer nader te onderbouwen. Dat heeft zij niet gedaan, zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen. In het bijzonder heeft LCS niet ontkracht dat de vermelding “kasoverschot” in de renteberekening een kennelijke vergissing is. Dat deze berekening is opgesteld door een financieel adviseur en door [naam bedrijf] is ondertekend, betekent niet dat met het ondertekenen van de renteberekening en gezien de betaling op 11 augustus 2021 tussen partijen is komen vast te staan dat LCS haar verbintenis tot betaling van het surplus werkkapitaal aan [naam bedrijf] volledig is nagekomen. Bovendien heeft de heer [persoon D] schriftelijk verklaard en toegelicht dat de heer [persoon B] , die het volgens [naam bedrijf] feitelijk voor het zeggen heeft bij LCS, ook wel beter weet. LCS heeft deze verklaring tijdens de mondelinge behandeling weliswaar tegengesproken, maar zonder enige motivering. Evenmin heeft LCS enig argument ingebracht tegen de in de dagvaarding door [naam bedrijf] gegeven toelichting op de gang van zaken met betrekking tot de rekening-courantvordering, zoals bevestigd in de schriftelijke verklaring van de heer [persoon A] .
In de disclosure letter is opgenomen dat de rekening-courantvordering geheel is voldaan. [naam bedrijf] heeft onweersproken opgemerkt dat, indien de rechtbank (volgens [naam bedrijf] ten onrechte) zou oordelen dat de betalingen onjuist zijn geboekt en in mindering strekken op het surplus werkkapitaal, de disclosure letter onjuist is en eenzelfde vordering van [naam bedrijf] resteert, maar dan ter aflossing van de rekening-courantvordering op LCS Piping.
5.7.
Gelet op het vorenstaande is niet komen vast te staan dat de zeven betalingen van elk € 50.000,00 en de betaling van € 34.468,00 in mindering strekken op het surplus werkkapitaal. Dit betekent dat het verweer van LCS dat haar betalingsverbintenis volledig teniet is gegaan niet opgaat en dat zij is gehouden om het resterende bedrag van € 384.468,00 aan [naam bedrijf] te betalen. Het verzet is in zoverre ongegrond.
5.8.
LCS stelt dat de door [naam bedrijf] verrichte incassohandelingen en gelegde beslagen prematuur waren, zodat van een veroordeling in deze kosten geen sprake kan zijn. Deze stelling gaat niet op. LCS had al duidelijk gemaakt van mening te zijn dat zij het door [naam bedrijf] gevorderde bedrag niet verschuldigd was en [naam bedrijf] hoefde er niet van uit te gaan dat LCS dit bedrag desondanks zou betalen. Dat [naam bedrijf] beslag heeft gelegd om betaling van haar vordering zeker te stellen, is onder deze omstandigheden niet onrechtmatig en dat geldt ook voor het maken van buitengerechtelijke incassokosten. Ook in zoverre is het verzet ongegrond. Wel merkt LCS terecht op dat [naam bedrijf] een te hoog bedrag aan buitengerechtelijke kosten heeft gevorderd. [naam bedrijf] kan aanspraak maken op (€ 2.775,00 plus 0,5% van (€ 384,468,00 min € 200.000,00) is) € 3.697,34 aan buitengerechtelijke incassokosten. Op dit punt is het verzet gegrond, zal het verstekvonnis worden vernietigd en zal de rechtbank beslissen zoals hieronder te vermelden.
5.9.
LCS is niet specifiek opgekomen tegen de toewijzing van de door [naam bedrijf] gevorderde wettelijke handelsrente in het verstekvonnis.
5.10.
LCS meent dat een veroordelend vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad moet worden verklaard. Zij heeft echter niet concreet onderbouwd waarom haar belangen bij het niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren van dit vonnis moeten prevaleren boven de belangen van [naam bedrijf] bij toewijzing van dit onderdeel van haar vordering. Ook in zoverre is het verzet ongegrond.
5.11.
Het verstekvonnis zal op grond van het vorenstaande worden bekrachtigd, met uitzondering van de hoogte van de buitengerechtelijke kosten.
5.12.
De rechtbank wijst het in 3.5 omschreven aanhoudingsverzoek af. LCS heeft verklaard nader onderzoek te moeten doen en kan nog geen concrete vordering instellen (of een beroep op verrekening doen). De eisen van de goede procesorde brengen met zich dat niet van [naam bedrijf] kan worden verlangd dat zij voor onbepaalde tijd wacht op een beslissing in de onderhavige procedure omdat LCS mogelijk op enig moment een bedrag van haar terugvraagt of -vordert. De belangen van [naam bedrijf] bij een vonnis wegen zwaarder dan de belangen van LCS bij aanhouding. Daarbij weegt mee dat LCS de mogelijkheid heeft om een vordering tegen [naam bedrijf] in te stellen als LCS meent dat de onderzoeksresultaten daartoe aanleiding geven en partijen er niet in slagen om in dat verband een regeling te treffen.
5.13.
LCS zal als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten van het geding in verzet aan de zijde van [naam bedrijf] worden begroot op € 2.491,00 (1 punt × tarief € 2.491,00).
5.14.
[naam bedrijf] heeft geen veroordeling van LCS in de nakosten van het geding in verzet gevorderd.
in voorwaardelijke reconventie
5.15.
LCS vordert opheffing van de door [naam bedrijf] gelegde beslagen in het geval dat wordt geoordeeld dat de vordering van [naam bedrijf] ongegrond is. Gezien de bekrachtiging van het verstekvonnis wordt niet voldaan aan de voorwaarde waaronder de eis in reconventie is ingesteld en behoeft deze eis geen bespreking.
5.16.
LCS zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam bedrijf] worden begroot op € 281,50 (1 punt × 0,5 × tarief € 563,00).
in het incident
5.17.
LCS vordert de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis te schorsen voor de duur van het geding. Nu het incident en de hoofdzaak gelijktijdig zijn behandeld en in beide procedures gelijktijdig uitspraak wordt gedaan, heeft LCS geen belang meer bij deze vordering. De vordering zal daarom worden afgewezen.
5.18.
Gelet op de uitkomst van de hoofdzaak moet LCS als de in het incident in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd en in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam bedrijf] worden begroot op € 563,00 (1 punt × tarief € 563,00). Voor de mondelinge behandeling wordt geen punt toegekend, omdat het incident en de hoofdzaak gelijktijdig zijn behandeld en [naam bedrijf] voor de mondelinge behandeling in het incident geen extra kosten heeft hoeven maken.

6..De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
vernietigt het verstekvonnis voor zover LCS daarbij is veroordeeld tot betaling van € 388.867,33 aan [naam bedrijf] en die veroordeling uitvoerbaar bij voorraad is verklaard,
6.2.
veroordeelt LCS tot betaling van € 388.165,34 aan [naam bedrijf] , te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 26 augustus 2021 tot de dag van volledige betaling,
6.3.
bekrachtigt het verstekvonnis voor het overige,
6.4.
veroordeelt LCS in de kosten van het geding in verzet, aan de zijde van [naam bedrijf] tot op heden begroot op € 2.491,00,
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
6.6.
wijst de vordering af,
6.7.
veroordeelt LCS in de proceskosten, aan de zijde van [naam bedrijf] tot op heden begroot op € 281,50,
6.8.
verklaart 6.7 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
in het incident
6.9.
wijst de vordering af,
6.10.
veroordeelt LCS in de proceskosten, aan de zijde van [naam bedrijf] tot op heden begroot op € 563,00,
6.11.
verklaart 6.10 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.D. Vernee, griffier. Het vonnis is op 1 juni 2022 uitgesproken in het openbaar.
3304/3194