ECLI:NL:RBROT:2022:4216

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 mei 2022
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
C/10/635430 / KG ZA 22-218
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verlaten woning en uitschrijven uit het BRP in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft eiseres een kort geding aangespannen tegen gedaagde met de vordering om hem te verplichten de woning te verlaten en zich uit te schrijven uit het Basisregistratie Personen (BRP). Eiseres stelt dat gedaagde, ondanks een eerdere beschikking van de rechtbank waarin hem werd bevolen de woning te verlaten, deze weigert te verlaten. Eiseres heeft een spoedeisend belang bij haar vordering, omdat zij een bijstandsuitkering wil aanvragen die afhankelijk is van de uitschrijving van gedaagde uit het BRP. Gedaagde voert verweer en stelt dat hij sinds februari 2022 weer samenwoont met eiseres en dat er geen spoedeisend belang is voor de vordering van eiseres.

De voorzieningenrechter overweegt dat de eerdere beschikking van de rechtbank, waarin eiseres het gebruik van de woning is toegewezen, het uitgangspunt vormt voor deze procedure. De rechter oordeelt dat gedaagde niet in de woning mag verblijven en dat de vordering van eiseres in beginsel toewijsbaar is. Echter, de rechter twijfelt aan de mogelijkheid om gedaagde te veroordelen tot uitschrijving uit het BRP, omdat dit een beslissing is die door de gemeente moet worden genomen. De rechter besluit om de dwangsom te matigen en te bepalen op € 50,00 per dag met een maximum van € 5.000,00.

De voorzieningenrechter beveelt gedaagde om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis de woning te verlaten en legt een dwangsom op voor het geval hij hieraan niet voldoet. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 13 mei 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/635430 / KG ZA 22-218
Vonnis in kort geding van 13 mei 2022
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres,
advocaat mr. K. Hoesenie te Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
advocaat mr. J.A. Smits te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [naam eiseres] en [naam gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 april 2022, met producties 1 en 2;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 29 april 2022;
  • de brief van 28 april 2022 van de zijde van [naam gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen zijn op 31 augustus 2012 in Libië gehuwd. Partijen hebben drie jonge kinderen.
2.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van 8 februari 2022 betreffende voorlopige voorzieningen (hierna: de beschikking) is bepaald dat [naam eiseres] met ingang van de datum van de beschikking gerechtigd is tot het uitsluitende gebruik van de echtelijke (huur)woning aan de [adres] (hierna: de woning). [naam gedaagde] is voorts bevolen de woning niet meer te betreden met ingang van de datum van de beschikking.
2.3.
In de beschikking is, voor zover van belang, nog het volgende vermeld:
“(…)
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 6 januari 2022. (…)
1.3.
De behandeling is vervolgens aangehouden, omdat tijdens de mondelinge behandeling van 6 januari 2022 uit telefonisch contact met de man – die was opgeroepen op het adres van de echtelijke woning van partijen, waar hij niet meer verbleef – niet op de hoogte was van de zitting. (…)
1.4.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 januari 2022. (…) De man is, hoewel behoorlijk daartoe opgeroepen, niet verschenen. (…)”
2.4.
[naam gedaagde] is in februari 2022 teruggekeerd in de woning.
2.5.
Op 11 februari 2022 heeft [naam eiseres] een verzoek tot echtscheiding ingediend. Daarbij heeft zij verzocht het huurrecht van de woning aan haar toe te delen.

3..Het geschil

3.1.
[naam eiseres] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat [naam gedaagde] binnen drie werkdagen na dit vonnis de woning aan de [adres] zal verlaten en zich zal uitschrijven van voornoemd adres, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van € 25.000,- en te bepalen dat indien [naam gedaagde] niet aan het voormelde gebod ten aanzien van de uitschrijving van het adres voldoet, dit vonnis in de plaats treedt van de bedoelde uitschrijving, zodat [naam eiseres] op grond van dit vonnis de opdracht tot uitschrijving kan verstrekken, met veroordeling van [naam gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[naam eiseres] legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. Ondanks dat het gebruik van de woning met uitsluiting van [naam gedaagde] (voorlopig) aan [naam eiseres] is toegewezen, weigert [naam gedaagde] de woning te verlaten en zich uit te schrijven. Er is huiselijk geweld geweest en er is nog steeds veel spanning in huis. [naam eiseres] wenst voorts zelfstandig te kunnen voorzien in haar inkomen, maar zij kan slechts een bijstandsuitkering ontvangen wanneer [naam gedaagde] is uitgeschreven van het adres van de woning.
3.3.
[naam gedaagde] voert verweer. Daartoe voert hij het volgende aan. Partijen wonen sinds februari weer samen en dat gaat goed. [naam gedaagde] heeft een bijstandsuitkering en maakt elke maand geld over naar [naam eiseres]. [naam eiseres] heeft gelet op het voorgaande geen spoedeisend belang bij haar vordering. Bij de beschikking is ten onrechte geen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden en belangen van [naam gedaagde]. [naam gedaagde] heeft een verstandelijke beperking en krijgt begeleiding vanuit ASVZ Ondersteuning Thuis. [naam gedaagde] was er niet van op de hoogte dat de zittingen van 6 januari 2022 en 25 januari 2022 betrekking hadden op het gebruik van de woning; hij dacht dat het te maken had met het eerder aan hem opgelegde huisverbod. Ook van deze procedure heeft [naam gedaagde] pas op het allerlaatste moment kennis genomen, omdat [naam eiseres] de post altijd haalt.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Het spoedeisend belang van [naam eiseres] bij haar vordering vloeit reeds voort uit de aard van die vordering.
4.2.
Vooropgesteld wordt het volgende. Bij beschikking is reeds een beslissing genomen over het gebruik van de woning, waarbij [naam eiseres] het (voorlopige) gebruik van de woning heeft gekregen met uitsluiting van [naam gedaagde]. Voor dit kort geding is die beschikking het uitgangspunt. Uit de beschikking vloeit voort dat [naam gedaagde] niet in de woning mag verblijven, zodat de vordering van [naam eiseres] in beginsel en in zoverre toewijsbaar is.
4.3.
De voorzieningenrechter gaat voorbij aan het standpunt van [naam gedaagde] dat hij in de procedure voorlopige voorzieningen niet de mogelijkheid heeft gehad om zijn belang bij het gebruik van de woning toe te lichten en dat dus ten onrechte geen belangenafweging heeft plaatsgevonden. Hiertoe geldt het volgende. Vaststaat dat de rechtbank op 6 januari 2022, ten tijde van de mondelinge behandeling, telefonisch contact heeft opgenomen met [naam gedaagde] omdat hij niet was verschenen. Omdat [naam gedaagde] aangaf dat hij niet op de hoogte was van de zitting, is een nieuwe datum voor de voortzetting van de mondelinge behandeling bepaald. [naam eiseres] heeft ter zitting onweersproken gesteld dat deze nieuwe datum (te weten 25 januari 2022) aan [naam gedaagde] is gecommuniceerd. [naam gedaagde] was dus op de hoogte van de datum van de tweede zitting, althans had daarvan op de hoogte kunnen zijn, en hij is desondanks niet verschenen. Dat [naam gedaagde], ondanks deze tweede kans van de rechtbank, niet zijn standpunt naar voren heeft kunnen brengen, moet dan ook voor zijn rekening komen.
4.4.
[naam eiseres] heeft belang bij versterking van haar vordering met een dwangsom, nu [naam gedaagde] - ondanks dat hij daar reeds eerder toe is bevolen - de woning opnieuw heeft betreden en de kans dus reëel is dat [naam gedaagde] niet vrijwillig aan dit vonnis zal voldoen. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om de dwangsom te matigen en te bepalen op € 50,00 per dag met een maximum van € 5.000,00.
4.5.
Ten aanzien van de gevorderde uitschrijving van het adres van de woning door [naam gedaagde] overweegt de voorzieningenrechter als volgt. [naam eiseres] stelt dat haar belang daarin is gelegen dat zij een bijstandsuitkering kan aanvragen wanneer [naam gedaagde] zich van het adres uitschrijft, zodat [naam eiseres] zelfstandig kan voorzien in haar financiële behoeften en haar eigen leven verder kan leiden. [naam gedaagde] betwist dat [naam eiseres] een belang heeft bij uitschrijving van [naam gedaagde]. [naam eiseres] heeft niet weersproken dat zij maandelijks een financiële bijdrage van [naam gedaagde] krijgt, zodat dit vaststaat. Partijen hebben gezamenlijk een bijstandsuitkering, waarvan ook [naam eiseres] profiteert. Een uitschrijving van [naam gedaagde] kan consequenties hebben voor de bijstandsuitkering die partijen thans genieten. Bij deze stand van zaken valt niet in te zien dat het belang van [naam eiseres] bij uitschrijving zwaarder weegt dan het belang van [naam gedaagde] bij behoud van de inschrijving.
4.6.
Daar komt bij dat betwijfeld kan worden of een veroordeling tot uitschrijving uit het BRP feitelijk ten uitvoer gelegd kan worden. Een besluit over wijziging in de BRP gegevens kan alleen worden genomen door de gemeente. Uitschrijving uit het BRP is alleen aan de orde als iemand niet meer in Nederland verblijft en heeft vergaande consequenties. Wijziging van (post)adresgegevens in het BRP vindt alleen plaats indien een geregistreerde inwoner een verhuizing heeft doorgegeven of nadat de gemeente een adresonderzoek heeft uitgevoerd. Gelet hierop valt ook niet in te zien dat [naam eiseres] voldoende belang heeft bij toewijzing van dit gedeelte van haar vordering.
4.7.
Gelet op de relatie tussen partijen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
beveelt [naam gedaagde] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de woning aan de [adres] te verlaten;
5.2.
veroordeelt [naam gedaagde] om aan [naam eiseres] een dwangsom te betalen van € 50,00 voor iedere dag dat hij niet aan het in 5.1. uitgesproken bevel voldoet, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling, ondertekend door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2022.
[3085/1980]