ECLI:NL:RBROT:2022:4215

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 mei 2022
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
C/10/636394 / KG ZA 22-282
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over overdracht feitelijke bedrijfsvoering van restaurant tussen ex-partners met aandelenbelang

In deze zaak, die op 13 mei 2022 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee ex-partners die beiden voor 50% aandeelhouder zijn van een restaurant. De verhouding tussen de partijen is ernstig verstoord, wat heeft geleid tot een patstelling in de bedrijfsvoering. De eiseres vordert dat de gedaagde de feitelijke bedrijfsvoering van het restaurant overdraagt aan haar, omdat zij vreest dat de onderneming ten onder gaat door het slechte management van de gedaagde. De gedaagde betwist de vorderingen van de eiseres en stelt dat hij de onderneming goed leidt, ondanks de uitdagingen door de coronamaatregelen. De voorzieningenrechter oordeelt dat er een spoedeisend belang is en dat een voorlopige ordemaatregel noodzakelijk is om de continuïteit van de onderneming te waarborgen. De rechter legt de feitelijke leiding voorlopig in handen van de gedaagde, onder de voorwaarde dat de verdeling van de aandelen in de echtscheidingsprocedure wordt verzocht. De vorderingen van de eiseres worden afgewezen, terwijl de gedaagde in zijn voorwaardelijke reconventionele vorderingen gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/636394 / KG ZA 22-282
Vonnis in kort geding van 13 mei 2022
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres in conventie,
verweerster in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. J.C. Herweijer te Rijswijk Zh,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde in conventie,
eiser in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. J.J. Vermaat te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [naam eiseres] en [naam gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 april 2022, met producties 1 tot en met 8;
  • de conclusie van antwoord tevens (voorwaardelijke) eis in reconventie, met producties 1 tot en met 20;
  • de aanvullende producties 9 tot en met 11 van [naam eiseres];
  • de aanvullende producties 21 en 22 van [naam gedaagde];
  • de mondelinge behandeling gehouden op 29 april 2022;
  • de pleitnota van [naam eiseres];
  • de pleitnota van [naam gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen zijn op 18 september 2012 in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
2.2.
Beide partijen zijn via ieders persoonlijke vennootschap, ieder voor de helft, aandeelhouder in [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1]). [naam bedrijf 1] is enig aandeelhouder van [naam bedrijf 2] (hierna: [naam bedrijf 2]).
2.3.
[naam bedrijf 2] exploiteert een restaurant.
2.4.
In de statuten van [naam bedrijf 1] is onder meer het volgende opgenomen:
“ (…)
Artikel 10
Blokkeringsregeling(…)
1. Een aandeelhouder die één of meer Aandelen wenst over te dragen, is verplicht van zijn voornemen daartoe bij aangetekende brief kennis te geven aan het Bestuur onder opgave van de naam van de voorgestelde verkrijger(s) en van het aantal over te dragen Aandelen; deze kennisgeving geldt als aanbieding van het Aandeel of de Aandelen aan de overige Aandeelhouders op de wijze als hierna is omschreven.
(…)
12. Ingeval: (…)
c. een wettelijke goederengemeenschap krachtens huwelijk of geregistreerd partnerschap, waarvan Aandelen deel uitmaken, anders dan door het overlijden van de Aandeelhouder wordt ontbonden; (…)
rust op de Aandeelhouder (…) de verplichting daarvan Schriftelijk aan het Bestuur kennis te geven, zulks binnen vier weken na het ontstaan van die verplichting. (…)”
2.5.
De opening van [naam bedrijf 2] vond plaats op 8 december 2018.
2.6.
Op 13 december 2018 hebben [naam bedrijf 3] (de persoonlijke vennootschap van [naam gedaagde]) en [naam bedrijf 2] een overeenkomst van achtergestelde geldlening gesloten, waarbij [naam bedrijf 3] een achtergestelde geldlening aan [naam bedrijf 2] heeft verstrekt van € 162.000,-.
2.7.
Nadat [naam gedaagde] in april 2020 bij zijn toenmalige werkgever uit dienst ging, is hij naast [naam eiseres] ook (fulltime) in [naam bedrijf 2] gaan werken.
2.8.
Op 24 februari 2022 heeft [naam gedaagde] een verzoek tot echtscheiding ingediend. Deze procedure loopt nog.

3..Het geschil

in conventie
3.1.
[naam eiseres] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • [naam gedaagde] te bevelen om binnen 24 uur na dit vonnis de feitelijke bedrijfsvoering van [naam bedrijf 2] over te dragen aan [naam eiseres] en zich op geen enkele wijze met de bedrijfsvoering te bemoeien;
  • [naam gedaagde] te bevelen om binnen 24 uur na dit vonnis de in zijn bezit zijnde sleutels/pasjes van [naam bedrijf 2] aan [naam eiseres] over te dragen;
  • [naam gedaagde] te bevelen om binnen 24 uur na dit vonnis geen enkele financiële handeling met betrekking tot [naam bedrijf 2] meer te verrichten of contante opnames te doen, en zijn bankpassen in te leveren bij [naam eiseres];
  • [naam gedaagde] te bevelen om binnen 24 uur na dit vonnis geen enkel contact meer te leggen of te onderhouden met leveranciers, medewerkers en bekende opdrachtgevers van [naam bedrijf 2];
totdat in het kader van de echtscheidingsprocedure de (ontbonden) huwelijksgoederengemeenschap is verdeeld;
  • één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,00 per dag/per bevel dat [naam gedaagde] het bevel/de bevelen niet volledig zal nakomen;
  • [naam gedaagde] te veroordelen in de proceskosten alsmede de nakosten.
3.2.
[naam eiseres] legt aan haar vorderingen - kort samengevat - het volgende ten grondslag. Tien jaar geleden is bij [naam eiseres] het idee van [naam bedrijf 2] ontstaan. Partijen hebben samen [naam bedrijf 2] opgericht. [naam gedaagde] heeft [naam eiseres] de onderneming uit gedreven. Door het slechte management van [naam gedaagde] dreigt [naam bedrijf 2] ten onder te gaan. [naam bedrijf 2] heeft in de twee jaar dat [naam gedaagde] de onderneming leidde een verlies gemaakt van € 340.000,00. [naam bedrijf 2] kent verder een negatief kassaldo van € 20.280,00 en een negatief eigen vermogen van € 510.879,55. Dit alles wijst erop dat [naam bedrijf 2] door toedoen van [naam gedaagde] aan de rand van de afgrond staat. Om [naam bedrijf 2] te kunnen redden moet de bedrijfsvoering zo snel mogelijk worden overgedragen aan [naam eiseres]. [naam gedaagde] is volgens artikel 10 lid 12 sub c van de oprichtingsakte gehouden om zijn aandelen aan [naam eiseres] aan te bieden.
3.3.
De conclusie van [naam gedaagde] strekt tot afwijzing van de vorderingen van [naam eiseres], met veroordeling van [naam eiseres] in de proceskosten alsmede de nakosten.
[naam gedaagde] voert hiertoe - kort samengevat - het volgende aan. [naam eiseres] heeft geen (spoedeisend) belang bij haar vorderingen. Betwist wordt dat [naam gedaagde] [naam eiseres] de onderneming uit heeft gedreven; zij heeft zich zelf teruggetrokken. Ook wordt betwist dat [naam gedaagde] [naam bedrijf 2] slecht bestuurt. [naam gedaagde] voert noodgedwongen al anderhalf jaar alleen de bedrijfsvoering van [naam bedrijf 2], omdat [naam eiseres] de haar toekomende taken niet uitvoert. [naam eiseres] dwarsboomt ieder initiatief van [naam gedaagde] om omzet te genereren in [naam bedrijf 2]. Ook doet [naam eiseres] negatieve uitlatingen richting derden over [naam gedaagde] en [naam bedrijf 2] en brengt zij schade toe aan het imago van [naam bedrijf 2]. [naam bedrijf 2] draait, anders dan [naam eiseres] stelt, momenteel goed, ondanks de tegenslagen vanwege de corona-uitbraak en de vele lockdowns. Het is juist [naam eiseres] die niet weet hoe zij een onderneming goed moet leiden, ook omdat zij al geruime tijd niet actief is in [naam bedrijf 2]. Verder heeft [naam eiseres] een slechte verstandhouding met het personeel van [naam bedrijf 2]. Het terugkeren van [naam eiseres] in de leiding van [naam bedrijf 2] zal negatieve gevolgen hebben voor de onderneming.
in (voorwaardelijke) reconventie
3.4.
[naam eiser] vordert voorwaardelijk om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- [naam eiser] te machtigen om, en [naam verweerster] te verbieden om, de feitelijke bedrijfsvoering voort te zetten;
en voorts;
  • te gebieden dat [naam verweerster] binnen 24 uur na dit vonnis alle in het bezit van [naam verweerster] zijnde toegangspassen en sleutels van [naam bedrijf 2] aan [naam eiser] dient over te dragen;
  • te gebieden dat [naam verweerster] binnen 24 uur na dit vonnis geen enkele financiële handeling met betrekking tot [naam bedrijf 2] meer mag verrichten, waarbij inbegrepen contante opnames te doen en zij haar bankpassen op naam van [naam bedrijf 2] gesteld dient in te leveren bij [naam eiser];
  • te gebieden dat [naam verweerster] binnen 24 uur na dit vonnis dient te staken en gestaakt te houden het verspreiden van negatieve berichten over zowel [naam eiser] als over [naam bedrijf 2], waarbij inbegrepen middellijke uitingen en het verspreiden van berichten in de sociale media;
  • één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,00 met een maximum van € 20.000,00 voor ieder gebod dat [naam verweerster] niet of niet volledig nakomt;
  • [naam verweerster] te veroordelen tot vergoeding aan [naam eiser] van de kosten die [naam eiser] in verband met de eventuele tenuitvoerlegging verschuldigd zal zijn.
3.5.
[naam eiser] vordert voorts om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • [naam verweerster] te gebieden de door [naam eiser] ingeschakelde of in te schakelen makelaar tot de echtelijke woning staande en gelegen aan de [adres] toe te laten voor taxatiedoeleinden en voorts te gebieden dat [naam verweerster] gehouden is tot betaling van een dwangsom van € 1.000,00 per keer of per dag, met een maximum van € 10.000,00 dan wel een ander door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere keer dat zij dit gebod niet nakomt, waarbij de eerste dwangsom verbeurt indien niet binnen 8 dagen na dagtekening van het in deze procedure te wijzen vonnis door [naam verweerster] medewerking aan de taxatie is verleend;
  • [naam verweerster] te veroordelen tot vergoeding aan [naam eiser] van de kosten die [naam eiser] in verband met de eventuele tenuitvoerlegging verschuldigd zal zijn;
en voorts;
  • [naam verweerster] te gebieden om haar medewerking te verlenen aan het opvragen van de waarde van de Opbouwspaarrekening bij de Rabobank met kenmerk [kenmerk], zij dit op schrift dient te laten stallen en binnen bekwame tijd, en dit uiterlijk binnen 14 dagen na het geven van dit vonnis, aan [naam eiser] verstrekt, bij gebreke waarvan dit vonnis in de plaats treedt van de voor het opvragen van de waarde van de Opbouwspaarrekening noodzakelijke wilsverklaring van [naam verweerster] zoals bedoeld in artikel 3:300 lid 2 BW;
  • [naam verweerster] te gebieden de laatste overzichten van de op de echtelijke woning staande en gelegen aan de [adres] rustende hypothecaire lening(en) in afschrift aan [naam eiser] te verstrekken binnen 14 dagen na het wijzen van dit vonnis, bij gebreke waarvan dit vonnis in de plaats treedt van de voor het opvragen van de pro resto schuld noodzakelijke wilsverklaringen van [naam verweerster] zoals bedoeld in artikel 3:300 lid 2 BW.
met veroordeling van [naam verweerster] in de proceskosten alsmede de nakosten.
3.6.
[naam eiser] legt aan zijn voorwaardelijke vorderingen ten grondslag hetgeen is weergegeven in 3.3. Aan zijn andere vorderingen legt hij - kort samengevat - ten grondslag dat [naam verweerster] weigert medewerking te verlenen aan de taxatie van de echtelijke woning en ook geen inzicht verschaft in de activa en passiva van partijen. De taxatie en de inzage in de gevorderde gegevens zijn nodig voor de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap.
3.7.
[naam verweerster] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [naam eiser], met veroordeling van [naam eiser] in de proceskosten.
4. De beoordeling in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
4.1.
Het spoedeisend belang is zowel in conventie als in voorwaardelijke reconventie voldoende aanwezig. Partijen zijn het erover eens dat [naam bedrijf 2] ernstig in de problemen dreigt te komen indien de huidige patstelling niet wordt doorbroken. Daaruit vloeit logischerwijs voort dat de zaak spoedeisend is. Voor wat betreft de vorderingen in reconventie weergegeven in 3.5 verwijst de voorzieningenrechter naar hetgeen is overwogen in 4.15.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt het volgende voorop. Partijen zijn beiden voor een gelijk deel (50%) indirect aandeelhouder van [naam bedrijf 2] en, naar de voorzieningenrechter aanneemt, tevens beiden (indirect) bestuurder. De verhouding tussen partijen, die voorheen behalve zakelijk ook affectief was, is thans ernstig verstoord. Deze verstoring van de verhouding uit zich, voor zover hier van belang, in een volstrekt tegengestelde visie op de wenselijke koers van [naam bedrijf 2] en de wijze waarop deze moet worden bestuurd. Uit de door partijen overgelegde stukken volgt dat beide partijen anderen die bij [naam bedrijf 2] betrokken zijn in hun conflict betrekken, zoals medewerkers en mogelijke opdrachtgevers. Evident is dat de verstoring van de verhouding van partijen schadelijk is voor de onderneming.
4.3.
Tegen de hiervoor geschetste achtergrond delen partijen het standpunt dat in het belang van [naam bedrijf 2] en de daarbij betrokken personen een voorziening moet worden getroffen die ertoe leidt dat de onderneming voorlopig zonder inmenging van een van beide partijen kan worden bestuurd, totdat in het kader van de huwelijksgoederengemeenschap wordt bepaald aan wie van beide partijen de aandelen worden toebedeeld. Partijen zijn het erover eens dat, indien een dergelijke maatregel achterwege blijft, de kans groot is dat de onderneming te gronde gaat. Hiermee zijn ook de persoonlijke belangen van partijen in het geding. Zij zijn immers beiden indirect aandeelhouder van [naam bedrijf 2] en aangenomen moet worden dat de waarde van die aandelen afhankelijk is van het succes van de onderneming. Dit gedeelde standpunt brengt naar het oordeel van de voorzieningenrechter mee dat in het belang van beide partijen (en dat van [naam bedrijf 2]) een voorziening ten aanzien van het (feitelijke) bestuur van [naam bedrijf 2] noodzakelijk is. De continuïteit van [naam bedrijf 2] is er immers niet bij gediend als zij wordt bestuurd door twee bestuurders die, naar het zich laat aanzien, niet (goed) in staat zijn om verschillen van inzicht zelf, in goed overleg, te overbruggen, zodat een voorlopige ordemaatregel nodig is.
4.4.
Aan de orde is dus de vraag aan wie het (feitelijke) bestuur van [naam bedrijf 2] voorlopig bij uitsluiting moet worden toegewezen. In beginsel ligt het meest voor de hand dat dit de partij is die naar verwachting in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap de aandelen in [naam bedrijf 1] (en dus indirect de aandelen in [naam bedrijf 2]) zal krijgen toebedeeld. In dit kort geding kan daarover echter geen verantwoorde uitspraak worden gedaan. Omdat een ordemaatregel als hiervoor bedoeld niettemin door beide partijen noodzakelijk wordt geacht, zal de voorzieningenrechter tot het treffen daarvan overgaan. Ter onderbouwing van die ordemaatregel overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
4.5.
[naam eiseres] stelt in dit verband dat [naam bedrijf 2] haar geesteskind is, het product van haar visie. [naam gedaagde] bestrijdt dat op zichzelf niet, maar voert op zijn beurt aan dat partijen beiden vanaf het ontstaan van het idee volop aan de verdere ontwikkeling van het idee hebben gewerkt, hetgeen mede mogelijk was vanwege het vaste inkomen van [naam gedaagde] uit een baan elders. In dit kort geding kan niet worden vastgesteld wat ieders aandeel precies is geweest. De voorzieningenrechter acht in dit kader wel van belang dat, zoals [naam gedaagde] onbetwist aanvoert, [naam gedaagde] financieel heeft bijgedragen aan de onderneming door middel van een achtergestelde geldlening. Deze lening is kennelijk nog niet afgelost. Gelet hierop brengt de enkele omstandigheid dat [naam eiseres] aan de wieg heeft gestaan van (het concept van) [naam bedrijf 2] niet mee dat om die reden te verwachten valt dat de aandelen (zonder meer) aan haar zullen worden toegedeeld.
4.6.
Dat volgt ook niet uit de statutaire blokkeringsregel waar [naam eiseres] zich op beroept. [naam eiseres] stelt dat uit artikel 10 lid 12 sub c van de statuten volgt dat de ene aandeelhouder zijn aandelen aan de andere aandeelhouder dient aan te bieden in geval van ontbinding van de wettelijke huwelijksgoederengemeenschap. Nu [naam gedaagde] de huwelijksgoederengemeenschap heeft doen ontbinden door een verzoek tot echtscheiding in te dienen, is hij als gevolg daarvan gehouden zijn aandelen aan de andere aandeelhouder aan te bieden, aldus [naam eiseres]. [naam gedaagde] betwist dat artikel 10 lid 12 sub c van de statuten op die manier moet worden uitgelegd.
4.7.
De voorzieningenrechter deelt de uitleg van [naam eiseres] niet. De uitleg die [naam eiseres] geeft aan artikel 10 lid 12 sub c van de statuten blijkt niet uit de tekst van dat artikel (zie 2.4). Meer specifiek volgt uit de tekst van voornoemd artikel niet dat de aandeelhouder op wiens initiatief de desbetreffende huwelijksgoederengemeenschap is ontbonden, verplicht is de aandelen aan de andere aandeelhouder aan te bieden. De blokkeringsregeling die is neergelegd in artikel 10 van de statuten lijkt op het eerste gezicht niet te zijn geschreven voor situaties als de onderhavige, waarin de aandelen worden gehouden door aandeelhouders die beiden deelgenoot zijn in dezelfde goederengemeenschap. Uit hetgeen partijen ter zitting hebben verklaard, leidt de voorzieningenrechter af dat in elk geval dit onderdeel van de statuten geen voorwerp is geweest van overleg tussen partijen. [naam eiseres] heeft geen andere feiten gesteld die haar uitleg ondersteunen.
4.8.
[naam eiseres] heeft evenmin andere feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden aangenomen dat de aandelen in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aan haar zullen worden toebedeeld. Dat partijen, zoals [naam eiseres] stelt, reeds eerder hebben gesproken over de mogelijkheid dat [naam gedaagde] zijn aandelen aan [naam eiseres] aanbiedt, is daartoe onvoldoende.
4.9.
Vaststaat dat [naam gedaagde] inmiddels gedurende enige tijd feitelijk leiding geeft aan [naam bedrijf 2]. [naam eiseres] is niet op dagelijkse basis aanwezig. Weliswaar zijn partijen het niet eens over de omvang van de periode waarin [naam gedaagde] feitelijk de leiding heeft, maar aannemelijk is dat het ten minste om enkele maanden gaat. Partijen twisten over de oorzaken hiervan. [naam eiseres] meent dat zij door [naam gedaagde] uit de onderneming is gedreven en dat dit gepaard ging met fysiek geweld ten overstaan van het personeel. [naam gedaagde] voert daarentegen aan dat [naam eiseres] zich in het bijzijn van klanten tegenover [naam gedaagde] heeft misdragen. Wie hierover het gelijk aan zijn of haar zijde heeft kan in dit kort geding niet worden vastgesteld. Het hier bedoelde (wel) vaststaande feit – dat [naam gedaagde] gedurende in elk geval enkele maanden feitelijk leiding geeft aan [naam bedrijf 2] en dat dit niet of in veel mindere mate geldt voor [naam eiseres] – is naar het oordeel van de voorzieningenrechter van belang voor het antwoord op de vraag wie voorlopig feitelijk met het bestuur van de onderneming moet worden belast. In beginsel mag immers worden aangenomen dat de onderneming en daarmee beide partijen als (indirect) aandeelhouders belang hebben bij continuïteit. Dit wijst er dus op dat het feitelijke bestuur voorlopig niet in handen van [naam eiseres] maar van [naam gedaagde] moet worden gelegd.
4.10.
Dit zou anders zijn indien moet worden aangenomen dat [naam bedrijf 2], zoals [naam eiseres] stelt, bij [naam gedaagde] in verkeerde handen is. In dit verband verwijst [naam eiseres] naar onbetaalde rekeningen, hoog opgelopen loon- en inloopkosten en een oplopend negatief eigen vermogen van [naam bedrijf 2]. Zij stelt voorts dat [naam gedaagde] onvoldoende kennis heeft van bedrijfsvoering en boekhouding, verwijzend naar een eerder faillissement van een vennootschap van [naam gedaagde]. Ook stelt [naam eiseres] dat [naam gedaagde] ten behoeve van [naam bedrijf 2] in zee dreigt te gaan met financiers die banden hebben met het criminele circuit. [naam gedaagde] heeft de stellingen van [naam eiseres] gemotiveerd betwist. [naam gedaagde] verwijst in dit verband (onder meer) naar de bijzonderheden die gepaard gingen met de coronapandemie, zoals de langdurige sluiting van restaurants. Gelet hierop kan de voorzieningenrechter ook op dit punt niet vaststellen wie het gelijk aan zijn of haar zijde heeft. Die vaststelling vergt, zoals [naam gedaagde] terecht opmerkt, een nader debat over de feiten en zo nodig bewijslevering. Daarvoor is in deze procedure geen plaats. Dit houdt in dat, anders dan [naam eiseres] meent, onvoldoende aannemelijk is geworden dat [naam bedrijf 2] bij [naam gedaagde] in verkeerde handen is.
4.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen van [naam eiseres] niet toewijsbaar zijn.
4.12.
De vorderingen van [naam gedaagde] zoals weergegeven in 3.4, zijn ingesteld onder de voorwaarde dat sprake is van een spoedeisend belang en dat de zaak zich leent voor behandeling in kort geding. Reeds in 4.1 is overwogen dat het spoedeisend belang aanwezig is, zodat aan die voorwaarde is voldaan. Het (kennelijke) standpunt van [naam gedaagde] dat de zaak zich niet leent voor behandeling in kort geding staat op gespannen voet met de wens van (ook) [naam gedaagde] dat de voorzieningenrechter een voorziening treft. Wat daar verder ook van zij, ook aan die voorwaarde is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldaan.
4.13.
[naam gedaagde] vordert dat hij, met uitsluiting van [naam eiseres], de feitelijke bedrijfsvoering van [naam bedrijf 2] mag voortzetten. Gelet op hetgeen reeds eerder is overwogen (zie 4.9 en 4.10) acht de voorzieningenrechter het meest passend dat [naam gedaagde] de bedrijfsvoering van [naam bedrijf 2], die hij reeds gedurende enkele maanden voert, voorlopig voortzet. De door [naam gedaagde] in dit kader gevorderde voorzieningen zullen daarom worden toegewezen. Wel zullen deze voorzieningen uit een oogpunt van proportionaliteit worden beperkt zoals in de beslissing omschreven. Om dezelfde reden is ook nodig dat de te treffen maatregel niet langer duurt dan noodzakelijk. Aan de voorziening zullen daarom de voorwaarden worden verbonden dat de verdeling van de aandelen in [naam bedrijf 1] (en daarmee indirect de aandelen in [naam bedrijf 2]) bij de eerstvolgende mogelijkheid zal worden verzocht en ingebracht in de inmiddels aanhangige echtscheidingsprocedure en dat de voorzieningen slechts gelden zolang de aandelen nog niet aan één van beide partijen zijn toebedeeld. Aan de voorziening zal tevens de gevorderde dwangsom worden verbonden (zij het gematigd) van € 500,00 per dag met een maximum van € 20.000,00.
4.14.
De vordering van [naam gedaagde] strekkende tot het staken van het verspreiden van ‘negatieve berichten’ over [naam gedaagde] en [naam bedrijf 2] is onvoldoende concreet en naar zijn aard verstrekkend, zodat deze niet toewijsbaar is.
4.15.
Ook de vordering van [naam gedaagde] met betrekking tot de taxatie van de woning en de gegevens van de spaarrekening en de op de echtelijke woning rustende hypotheek is niet toewijsbaar. [naam gedaagde] heeft onvoldoende belang gesteld bij het treffen van een voorziening op dit punt, vooruitlopend op de behandeling van de echtscheidingsprocedure. Daar komt bij dat [naam eiseres] ter zitting onweersproken heeft aangevoerd dat [naam gedaagde] de gevorderde gegevens kan opvragen bij de (gezamenlijke) accountant, zodat [naam gedaagde] ook om die reden geen belang heeft bij zijn vordering.
4.16.
Gelet op de relatie tussen partijen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om zowel in conventie als in (voorwaardelijke) reconventie de proceskosten te compenseren.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
in (voorwaardelijke) reconventie
5.2.
verbiedt [naam eiseres] om de feitelijke bedrijfsvoering van [naam bedrijf 2] voort te zetten;
5.3.
verbiedt [naam eiseres] vanaf 48 uur na betekening van dit vonnis gebruik te maken van toegangspassen en sleutels van [naam bedrijf 2];
5.4.
verbiedt [naam eiseres] enige betaling ten laste van [naam bedrijf 2] te doen;
5.5.
veroordeelt [naam eiseres] om aan [naam gedaagde] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag dat zij niet aan één of meerdere van de in 5.2. t/m 5.4. uitgesproken verboden voldoet, tot een maximum van € 20.000,00 is bereikt;
5.6.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
verbindt aan de in 5.2. t/m 5.4. uitgesproken verboden de voorwaarden dat [naam gedaagde] de verdeling van de aandelen in [naam bedrijf 1] bij de eerstvolgende gelegenheid verzoekt en inbrengt in de reeds aanhangige echtscheidingsprocedure voor zover dat niet reeds is gedaan, en dat de verboden slechts gelden zolang de aandelen nog niet aan één van beide partijen zijn toebedeeld;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af;
5.9.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling, ondertekend door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2022.
[3085/1980]