4.1.3.Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
De verdachte is werkzaam bij de politie Eenheid [naam politie eenheid] in de functie van [naam functie] ( [naam functie] ) in de rang van hoofdagent van politie.
Met ingang van 16 augustus 2010 is hij daar werkzaam onder het personeelsnummer [personeelsnummer verdachte] .
De verdachte is vanwege zijn functie en voor de uitoefening van zijn werk geautoriseerd om de diverse politiesystemen te raadplegen.
Uit het dossier blijkt dat [naam 2] via PGP berichten aan [naam 1] vraagt de in de tenlastelegging genoemde kentekens, namen en BSN-nummer na te laten kijken.
Uit een analyse van de logginggegevens blijkt, dat deze kentekens, (kenocodes van) personen en het BSN- nummer, daadwerkelijk zijn bevraagd door met het politieaccount van de verdachte in te loggen in verschillende politiesystemen. Vervolgens blijkt dan weer uit PGP berichten dat [naam 1] in het bezit is gekomen van de gevraagde informatie en deze deelt met [naam 2] .
De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat als er bij bevragingen is geregistreerd dat er is ingelogd met zijn dienstnummer, hij die gegevens dan heeft bevraagd.
Ook heeft de verdachte verklaard dat hij wel eens uit nieuwsgierigheid in privétijd informatie in de politiesystemen heeft opgevraagd. Het kwam voor dat hij buiten diensttijd gegevens opzocht als er meldingen binnen kwamen die hij interessant vond. De verdachte heeft verklaard heel goed te begrijpen dat er regels zijn over wanneer je wel of niet gegevens in de systemen mag bevragen.
Kentekens
In de tenlastelegging worden drie kentekens genoemd. De kentekens [kentekennummer 1] en [kentekennummer 2] zijn met het dienstnummer van de verdachte, dus door de verdachte, bevraagd.
In de tenlastelegging wordt voorts het kenteken [kentekennummer 3] genoemd. Dit nummer is door de verdachte niet opgezocht, het nummer [kentekennummer 4] wel. Anders dan de officier van justitie heeft verzocht kan de rechtbank dit niet als een kennelijke verschrijving aanmerken omdat [kentekennummer 3] , zoals de verdediging naar voren heeft gebracht, ook een bestaand kenteken is. De verdachte zal dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Personen
De (kenocodes van) de volgende personen zijn door de verdachte bevraagd: [naam persoon 1] , [naam persoon 2] , [naam persoon 3] , [naam persoon 4] , [naam persoon 5] , [naam persoon 6] , [naam persoon 7] , [naam persoon 8] en [naam persoon 9] .
De naam [naam persoon 10] blijkt een alias te zijn en is niet geregistreerd in de gevorderde politie loggegevens van de gebruiker [personeelsnummer verdachte] (de verdachte). Nu deze naam niet door de verdachte is bevraagd zal hij van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
BSN-nummer
Op 21 december 2015 wordt door [naam 2] aan [naam 1] het BSN nummer [BSN-nummer 1] gestuurd. Dit nummer blijkt niet juist te zijn want op 22 december 2015 reageert [naam 1] ‘voortaan bsn sture beter anders 2 x werk’. Vervolgens wordt het nummer [BSN-nummer 2] doorgegeven. Dit nummer is op 23 december 2015 door [personeelsnummer verdachte] , dus door de verdachte, opgevraagd in het politiesysteem.
Gelet hierop mag ervan worden uitgegaan dat eerst het foutieve BSN nummer is bevraagd en dat toen bleek dat dit nummer niet klopte, het juiste nummer is doorgegeven.
De rechtbank ziet dit als een kennelijke verschrijving en zal de tenlastelegging aldus verbeterd lezen.
Voor zichzelf of andere collega’s?
De verdachte heeft verklaard dat hij niet meer weet of hij in 2015 en 2016 bovengenoemde gegevens voor zichzelf of voor een collega heeft bevraagd. De verdachte heeft op de terechtzitting voorbeelden gegeven van situaties waarin hij ook op verzoek van anderen bevragingen deed, bijvoorbeeld als hij als wachtcommandant werkzaam was. Ook heeft de verdachte in dit verband gewezen op de verklaring van de getuige [naam getuige] .
De rechtbank constateert dat deze getuige niet over de tenlastegelegde periode kan verklaren omdat hij en de verdachte toen nog geen collega’s waren. De getuige heeft wel in algemene zin verklaard dat het wel vaker gebeurt dat collega’s elkaar vragen iets na te trekken. Door de verdachte is naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet aannemelijk gemaakt dat hij de in de tenlastelegging genoemde concrete gegevens voor andere collega’s heeft opgezocht.
Op basis van het dossier staat voor de rechtbank dan ook vast dat bovengenoemde bevragingen niet zijn gedaan in het kader van enig lopend strafrechtelijk onderzoek waar de verdachte bij betrokken was.
Feit 1, ambtelijke omkoping.
De verdachte ontkent ten stelligste dat hij politie informatie aan derden heeft gegeven of heeft doorverkocht.
Uit de bewijsmiddelen kan niet worden opgemaakt dat verdachte een gift en/of belofte heeft gevraagd en/of aangenomen, wetende dat deze hem werd gedaan of aangeboden om hem te bewegen om in zijn bediening iets te doen of na te laten. Ook blijkt niet dat de verdachte vertrouwelijke informatie uit de politiesystemen heeft doorgegeven aan onbevoegde derden.
In de PGP berichten tussen [naam 1] en [naam 2] wordt (in versluierd taalgebruik) gesproken over het betalen van geld voor informatie, maar er is geen bewijs dat het de verdachte is die vertrouwelijke politie informatie aan hen heeft doorgegeven en/of dat hij daarvoor een beloning of vergoeding heeft gevraagd en/of aangenomen.
De rechtbank zal de verdachte van dit feit vrijspreken.
Feit 2, computervredebreuk
Kort samengevat is onder 2 ten laste gelegd dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk is binnengedrongen in systemen/servers van de politie met behulp van valse signalen of een valse sleutel door met een ander doel gebruik te maken van de aan hem ter beschikking gestelde en toegestane gebruikersnaam en wachtwoord, waarna de verdachte vervolgens gegevens die waren opgeslagen, verwerkt of overgedragen door middel van (delen van) die geautomatiseerde werken waarin hij zich wederrechtelijk bevond, voor zichzelf en voor anderen heeft overgenomen of opgenomen, immers heeft hij, verdachte, de hiervoor genoemde kentekens, personen en BSN nummer uit een of meer politiesystemen geëxporteerd, geprint, naar zichzelf gemaild of opgeschreven.
De rechtbank overweegt dat de bevragingen ten aanzien van de hiervoor genoemde kentekens, (kenocodes van) personen en BSN- nummer slechts konden plaatsvinden doordat de verdachte uit hoofde van zijn aanstelling als politieambtenaar over een autorisatie beschikte om de systemen te raadplegen. Zoals hiervoor is overwogen, bestond vanuit de uitoefening van zijn politietaak geen aanleiding voor het raadplegen of bevragen van de politiesystemen, wat de verdachte ook wist. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door het doen van deze niet-werkgerelateerde bevragingen de grenzen van de aan hem verleende autorisatie te buiten is gegaan. Door zijn autorisatie met gebruikmaking van een gebruikersnaam en wachtwoord te gebruiken voor doeleinden die buiten de grenzen van zijn autorisatie vielen, is hij wederrechtelijk binnengedrongen in een geautomatiseerd werk zoals bedoeld in artikel 138ab van het Wetboek van Strafrecht en heeft hij, door zich daartoe op die manier de toegang te verwerven, gebruik gemaakt van een valse sleutel in de zin van voornoemd artikel.
Vervolgens is ten laste gelegd dat de verdachte deze vertrouwelijke gegevens heeft verwerkt en/of overgedragen omdat hij deze informatie voor zichzelf en voor anderen heeft overgenomen of opgenomen, in elk geval uit de politiesystemen heeft geëxporteerd, geprint, naar zichzelf gemaild of opgeschreven.
De rechtbank is van oordeel dat voor dit verwerken en/of overdragen in het dossier geen bewijsmiddelen te vinden zijn.
De verdachte heeft deze gegevens weliswaar geraadpleegd, maar het is onbekend gebleven wat hij verder met die gegevens heeft gedaan. Nu de bewoording van het ten laste gelegde feit ertoe dwingt om ook vast te stellen en daarmede te bewijzen wat er verder met deze opgevraagde vertrouwelijke informatie is gebeurd, terwijl het bewijs voor die vaststelling er niet is, kan de rechtbank niet anders dan de verdachte van dit feit vrijspreken.
Feit 3. Schending van zijn ambtsgeheim
De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat de raadplegingen van de politiesystemen ten aanzien van de ten laste gelegde kentekens (met uitzondering van [kentekennummer 3] ), (kenocodes van) de genoemde personen (met uitzondering van [naam persoon 10] ) en het BSN nummer door de verdachte niet zijn gedaan in het kader van zijn politiewerkzaamheden. Hij heeft deze bevragingen niet gedaan in het kader van enig lopend strafrechtelijk onderzoek of ten behoeve van de handhaving van de openbare orde. De rechtbank stelt dan ook vast dat, nu deze bevragingen niet zijn gedaan in het kader van de uitoefening van de politietaak zoals neergelegd in artikel 3 van de Politiewet 2012, sprake was van het raadplegen van en het zoeken in de politiesystemen door de verdachte voor privédoeleinden.
Het bevragen van de politiesystemen voor privédoeleinden is niet toegestaan. Dit blijkt ook uit de waarschuwing die altijd bij het opstarten van het politiesysteem BVI-IB in beeld komt, en die de verdachte dus telkens moet hebben gezien. In die waarschuwing wordt onder meer vermeld dat het bevragen van personen zonder gegronde reden en/of noodzaak niet is toegestaan en dat ongeautoriseerde toegang strafbaar is.
Van schenden van een geheim is naar vaste jurisprudentie ook sprake zonder dat dit geheim bekend is gemaakt aan derden. De verdachte heeft zichzelf toegang verschaft tot vertrouwelijke informatie voor privédoeleinden en deze informatie, die niet voor hem bestemd was, voor zichzelf ontsloten. De schending van het ambtsgeheim is daarmee voltooid.
Gelet op het hiervoor overwogene, acht de rechtbank met betrekking tot de hiervoor genoemde bevragingen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich meermalen heeft schuldig gemaakt aan het schenden van zijn ambtsgeheim.
De rechtbank zal in de bewezenverklaring de tenlastegelegde pleegperiode verkorten, omdat de bevragingen hebben plaatsgevonden in de periode van 1 september 2015 tot en met 30 juni 2016.