ECLI:NL:RBROT:2022:4124

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
27 mei 2022
Zaaknummer
ROT 20/4347
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring bezwaar WOZ-waarde en aanslag OZB gebruiker

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam eiseres] t.h.o.d.n. [naam bedrijf] als eiseres en de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep als verweerder. De zaak betreft een bezwaar tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak voor het belastingjaar 2020, welke door verweerder op € 392.000,- is vastgesteld. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking, maar dit bezwaar is door verweerder niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat zou zijn ingediend. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 1 februari 2022 is door de gemachtigde van eiseres betoogd dat het bezwaarschrift op 8 april 2020 ter post is bezorgd, maar pas op 25 mei 2020 door verweerder is ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de datum van ontvangst door verweerder als juist moet worden aangenomen, en dat er geen rechtsregel is die verweerder verplicht om eiseres te vragen naar de reden van de termijnoverschrijding. Eiseres heeft in de beroepsprocedure geen concrete argumenten aangedragen die de termijnoverschrijding zouden kunnen rechtvaardigen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ongegrond is en heeft het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de redelijke termijn op het moment van de uitspraak niet was overschreden, en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/4347

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] t.h.o.d.n. [naam bedrijf], eiseres,

gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels,
en

de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep, verweerder,

gemachtigde: mr. E.J. Wilhelmy Damsté

Procesverloop

Bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), gedagtekend 29 februari 2020, heeft verweerder de waarde van de onroerende zaak [adres] (hierna: de onroerende zaak) voor het belastingjaar 2020 vastgesteld op € 392.000,-. Tevens is een aanslag OZB gebruiker (hierna: de aanslag) opgelegd.
Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 7 juli 2020 (het bestreden besluit), heeft verweerder het bezwaar van eiseres hiertegen niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2022
Partijen zijn verschenen, vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat de WOZ-beschikking en de aanslag zijn opgelegd aan [naam bedrijf] Het bezwaar en beroep is ook ingesteld namens [naam bedrijf] De gemachtigde heeft in beroep echter een uittreksel uit het Handelsregister overgelegd
waarin als entiteit staat: “
[naam eiseres] t.h.o.d.n. [naam bedrijf]”. De rechtsvorm is een eenmanszaak. Ter zitting heeft de gemachtigde toegelicht dat hij per abuis beroep heeft ingesteld namens [naam bedrijf], welke B.V. niet bestaat; er bestaat enkel een eenmanszaak met die naam. De aanslag is volgens hem daarom aan de verkeerde entiteit opgelegd.
De rechtbank kan de gemachtigde hierin volgen, maar omdat de eenmanszaak de aan de WOZ-beschikking gekoppelde aanslag OZB heeft betaald en zij hiertegen bezwaar heeft gemaakt en vervolgens beroep heeft ingesteld, was het voor eiseres redelijkerwijs duidelijk dat de WOZ-beschikking en de aanslag OZB voor haar als eenmanszaak bestemd waren en bestaat geen aanleiding deze vanwege een onjuiste tenaamstelling te vernietigen.
De rechtbank heeft wel de naam van de eenmanszaak als eiseres in het hoofd van deze uitspraak opgenomen.
2. Inhoudelijk geldt het volgende.
3. Verweerder heeft in het bestreden besluit eiseres niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar omdat dit te laat is ingediend. Verweerder verwijst daartoe naar de datum waarop hij het bezwaar heeft ontvangen, namelijk op 25 mei 2020. Dit volgt uit de door verweerder overgelegde envelop van het bezwaarschrift, waarop een datum van ontvangst is aangebracht. Op de envelop staat:
“RBG20200525. (…)”.Zoals ter zitting met partijen besproken, begrijpt de rechtbank dit als: 25 mei 2020. Eiseres betwist deze datum niet, maar haar gemachtigde heeft ter zitting betoogd dat hij het bezwaarschrift op 8 april 2020 ter post heeft bezorgd en dat het bezwaar vervolgens blijkbaar pas op 25 mei 2020 bij verweerder is bezorgd. Verweerder was volgens de gemachtigde van eiseres gehouden aan hem in bezwaar naar de reden van de termijnoverschrijding te vragen; dan had hij dit uit kunnen leggen.
3.1
De rechtbank volgt hem hierin niet. Geen rechtsregel verplicht verweerder om eiseres hiernaar te vragen. Eiseres kan beroep instellen en daar aanvoeren dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Ondanks alle tijd die de gemachtigde van eiseres hiervoor in beroep heeft gehad, heeft hij hierover tijdens de gehele beroepsprocedure niets aangevoerd. Hij heeft volstaan met algemene, niet specifiek op de zaak toegespitste beroepsgronden. Pas ter zitting heeft de gemachtigde desgevraagd verklaard dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, omdat volgens hem de post er te lang over heeft gedaan om zijn bezwaarschrift bij verweerder te bezorgen. Voor zover dit al een verschoonbare termijnoverschrijding zou opleveren, heeft de gemachtigde hierover niets concreets aangevoerd of overgelegd ter onderbouwing daarvan, zoals bijvoorbeeld een verklaring van Post.nl. Van een verschoonbare termijnoverschrijding in bezwaar is dan ook niet gebleken.
4. Verder heeft eiseres ter zitting haar gronden in de zogenoemde “pinpoint-brief” van 14 januari 2022 laten vallen, behalve het verzoek tot schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Deze gronden behoeven dus geen bespreking meer. Alleen nog het verzoek om schadevergoeding moet worden beoordeeld.
Voor het toekennen van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn bestaat geen aanleiding. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres ontvangen op 25 mei 2020. De redelijke termijn is op het moment dat deze uitspraak wordt gedaan dus niet verstreken.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Noordegraaf, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 24 mei 2022.
De rechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer).