ECLI:NL:RBROT:2022:4120

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 mei 2022
Publicatiedatum
27 mei 2022
Zaaknummer
9645720 \ CV EXPL 22-2406
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en ontbinding huurovereenkomst tussen verhuurder en huurder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Bergermeer B.V. (eiseres) en een gedaagde huurder. De procedure betreft een huurachterstand die door de gedaagde is ontstaan. De huurovereenkomst betreft een woning, en de huurprijs bedraagt € 1.027,10 per maand. De eiseres heeft de gedaagde meerdere keren aangemaand om de achterstallige huur te voldoen, maar de gedaagde heeft slechts een deel van de achterstand voldaan. De eiseres heeft daarom de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde gevorderd, evenals betaling van de achterstallige huur en buitengerechtelijke kosten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde op 13 januari 2022 een bedrag van € 5.085,66 heeft voldaan, waarmee de hoofdsom is voldaan. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde niet meer verschuldigd is aan de eiseres voor de hoofdsom, maar dat er wel aanspraak gemaakt kan worden op buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. De kantonrechter heeft de vordering van de eiseres voor wat betreft de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming afgewezen, maar heeft de gedaagde wel veroordeeld tot betaling van € 27,83 aan rente en € 642,34 aan buitengerechtelijke kosten. Tevens is de gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.244,14. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9645720 \ CV EXPL 22-2406
datum uitspraak: 20 mei 2022
vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Bergermeer B.V.,
vestigingsplaats: Hoorn,
eiseres,
gemachtigde: Gerechtsdeurwaarderskantoor Baldinger,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
zonder gemachtigde.
De partijen worden hierna ‘Bergermeer’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1..De procedure

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 12 januari 2022, met bijlagen;
  • de akte vermindering van eis;
  • de aantekeningen van het mondelinge verweer;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de repliek, tevens vermindering van eis, met één bijlage;
  • de dupliek, met bijlagen.

2..De feiten

2.1.
Tussen Bergermeer als verhuurder en [gedaagde] als huurder bestaat een huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [adres] (hierna: ‘het gehuurde’).
2.2.
De huur bedraagt thans € 1.027,10 per maand en dient voor de eerste van de maand voldaan te worden.
2.3.
De gemachtigde van Bergermeer heeft [gedaagde] bij brief van 30 november 2020 aangemaand om binnen een termijn van 14 dagen, nadat de brief bij [gedaagde] is bezorgd, een totaalbedrag van € 1.027,10 te voldoen, bij gebreke waarvan de vordering verhoogd zal worden met een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 154,07, vermeerderd met een bedrag van € 32,35 aan btw.
2.4.
Voorts heeft de gemachtigde van Bergermeer [gedaagde] bij brief van 18 december 2021 aangemaand om binnen een termijn van 14 dagen, nadat de brief bij [gedaagde] is bezorgd, een totaalbedrag van € 5.085,66 te voldoen, bij gebreke waarvan de vordering verhoogd zal worden met een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 629,28, vermeerderd met een bedrag van € 132,15 aan btw.
2.5.
[gedaagde] heeft op 13 januari 2022 een totaalbedrag van € 5.085,66 aan Bergermeer voldaan.
2.6.
De gemachtigde van Bergermeer heeft [gedaagde] bij brief van 18 januari 2022 in de gelegenheid gesteld een restantbedrag van € 1.232,31 te voldoen vóór de eerste zittingsdag.

3..Het geschil

3.1.
Bergermeer heeft bij dagvaarding - samengevat - geëist:
- de huurovereenkomst te ontbinden en [gedaagde] te veroordelen om het gehuurde te ontruimen;
- [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 5.874,92 met rente, de lopende huur vanaf dagvaarding tot aan de ontbinding van de overeenkomst en een gebruiksvergoeding, gelijk aan de huursom, vanaf de datum van ontbinding van de overeenkomst tot en met de maand van de ontruiming;
- [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten;
- het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit € 5.085,66 aan huur tot en met de maand januari 2022, rente van € 27,83 (berekend tot 12 januari 2022) en buitengerechtelijke kosten van
€ 761,43 inclusief btw.
3.2.
Bergermeer baseert de eis op het volgende. [gedaagde] heeft een huurachterstand laten ontstaan. De huur van de maanden juni, augustus en oktober 2020, december 2021 en januari 2022 is niet voldaan. Deze huurachterstand rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst. Door de achterstand zag Bergermeer zich genoodzaakt haar vordering op [gedaagde] ter incasso uit handen te geven aan haar gemachtigde. Bergermeer maakt om die reden tevens aanspraak op een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.
Bij akte van 25 januari 2022 heeft Bergermeer haar eis verminderd met een door [gedaagde] op 13 januari 2022 betaald bedrag van in totaal € 5.085,66. Daarnaast heeft Bergermeer haar eis verminderd met de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde.
3.4.
[gedaagde] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. [gedaagde] is niets meer verschuldigd aan Bergermeer. Zij heeft de vordering voorafgaand aan de eerste zitting volledig aan Bergermeer voldaan. [gedaagde] heeft niet alle brieven, waarvan door Bergermeer afschriften in het geding zijn gebracht, ontvangen. Bovendien zijn in de diverse brieven - waaronder de brieven van 30 november 2020 en 18 december 2021 - onjuiste bedragen genoemd. Van het geëiste bedrag aan huurachterstand maakt onder meer deel uit de huur van de maand oktober 2020. De huur van oktober 2020 is door [gedaagde] echter al op 11 oktober 2020 voldaan. Bergermeer en de beheerder van het gehuurde hebben daarnaast verzuimd [gedaagde] te informeren dat Bergermeer niet meer te Wognum, maar te Hoorn gevestigd is.

4..De beoordeling

4.1.
Bergermeer heeft zich op het standpunt gesteld dat de conclusie van antwoord van [gedaagde] buiten beschouwing dient te worden gelaten, nu deze niet door [gedaagde] ondertekend is. Hoewel uit artikel 83 lid 1 Rv de verplichting volgt dat conclusies en aktes moeten worden ondertekend door de partij van wie het stuk afkomstig is, is de kantonrechter van oordeel dat dit in onder de gegeven omstandigheden geen aanleiding geeft de conclusie van antwoord van [gedaagde] buiten beschouwing te laten. [gedaagde] is immers in persoon op de rolzitting van 24 februari 2022 verschenen en heeft aldaar verweer gevoerd onder verwijzing naar de door haar op diezelfde rolzitting overhandigde conclusie van antwoord. Er kan dan ook geen twijfel over bestaan dat de conclusie van antwoord van [gedaagde] afkomstig is. De kantonrechter heeft de conclusie ter zitting ook aanvaard en Bergermeer heeft de gelegenheid gehad om inhoudelijk op de conclusie te reageren, van welke gelegenheid zij ook gebruik heeft gemaakt. Niet valt in te zien op welke wijze Bergermeer in haar belangen is geschaad doordat de conclusie van antwoord niet ondertekend is. Daarbij komt nog dat [gedaagde] een kopie van haar conclusie van antwoord heeft overgelegd bij productie 8 van haar (wel ondertekende) conclusie van dupliek. Naar het oordeel van de kantonrechter is ook niet gebleken van strijd met [gedaagde] procesorde, zodat de conclusie van antwoord niet buiten beschouwing gelaten wordt.
4.2.
Door [gedaagde] wordt voorts in twijfel getrokken of Bergermeer wel bevoegd is onderhavige vordering jegens haar in te stellen, nu [gedaagde] niet geïnformeerd zou zijn dat Bergermeer niet meer in Wognum, maar thans in Hoorn gevestigd is. Naar het oordeel van de kantonrechter kan er in redelijkheid geen twijfel over bestaan dat Bergermeer de verhuurder van het gehuurde is en derhalve de enige juiste partij is, die onderhavige vordering kan instellen. Door Bergermeer is ook onweersproken gesteld dat er sprake is van één en dezelfde rechtspersoon met (thans) als vestigingsplaats Hoorn. [gedaagde] heeft bovendien haar betalingen ook steeds verricht aan Bergermeer. Dit verweer van [gedaagde] wordt dan ook verworpen.
4.3.
Bergermeer heeft haar eis met een bedrag van € 5.085,66 verminderd. Uit de door [gedaagde] overgelegde betalingsbewijzen volgt dat de betalingen van 13 januari 2022 van in totaal € 5.085,66 alle betrekking hebben op de verschuldigde huur van het gehuurde. Tussen partijen is niet in geschil dat er op de dag van dagvaarding - 12 januari 2022 - sprake was van een huurachterstand van € 5.085,66. [gedaagde] heeft immers erkend dat de hoogte van de in de door Bergermeer overgelegde financiële rapportage van 3 januari 2022 (productie 4 bij dagvaarding) genoemde betalingsachterstand juist is. Dat betekent dat met de betalingen van 13 januari 2022 de gevorderde hoofdsom thans volledig voldaan is.
4.4.
Bergermeer heeft - naast de vermindering van haar eis met de gevorderde hoofdsom - haar eis tevens met de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde verminderd. De kantonrechter gaat er van uit dat zij daarmee ook haar vordering voor wat betreft de toekomstige huurtermijnen tot aan ontbinding van de huurovereenkomst en de gebruiksvergoeding tot de maand van ontruiming heeft prijsgegeven, zodat thans enkel nog in geschil is of [gedaagde] de gevorderde buitengerechtelijke kosten en rente aan Bergermeer verschuldigd is.
buitengerechtelijke incassokosten
4.5.
Bergermeer maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Voor deze beoordeling zijn uitsluitend de overgelegde aanmaningen van belang, die voldoen aan de in artikel 6:96, zesde lid BW gestelde eisen. Dat betekent dat thans slechts de door Bergermeer overgelegde aanmaningen van 30 november 2020 en 18 december 2021 relevant zijn.
4.6.
De aanmaning van 30 november 2020 ziet op de op dat moment onbetaald gelaten huur van de maand november 2020 van € 1.027,10. In de brief is aan [gedaagde] een termijn van veertien dagen gegeven om het openstaande bedrag alsnog te voldoen en verhoging van de vordering met buitengerechtelijke incassokosten te voorkomen. Uit de door [gedaagde] overgelegde betalingsbewijzen volgt dat [gedaagde] de huur van de maand november 2020 van € 1.027,10 op 7 december 2020 heeft voldaan, hetgeen door Bergermeer ook niet is betwist. Dat betekent dat [gedaagde] binnen de gestelde termijn van veertien dagen tot betaling is overgegaan en de buitengerechtelijke kosten derhalve niet op basis van deze aanmaning kunnen worden toegewezen.
4.7.
Uit de aanmaning van 18 december 2021 volgt dat deze betrekking heeft op de huur van de maanden juni, augustus en oktober 2020 en november en december 2021. Door [gedaagde] is echter een betalingsbewijs overgelegd, waaruit volgt dat zij op 11 oktober 2020 een bedrag van € 1.027,10 heeft voldaan, bij welke betaling als omschrijving is vermeld ‘
huur oktober 2020 Parkroos 66’. Uit het in haar dupliek opgenomen betalingsoverzicht blijkt dat Bergermeer deze betaling heeft afgeboekt op de huur van de maand juli 2020. Nu [gedaagde] een duidelijk betalingskenmerk bij haar betaling heeft vermeld, stond het Bergermeer echter niet vrij deze betaling af te boeken op de huur van de maand juli 2020, maar diende deze conform het kenmerk afgeboekt te worden op de huur van de maand oktober 2020. Dat leidt er toe dat de huur van de maand oktober ten onrechte in de aanmaning van 18 december 2021 is opgenomen.
4.8.
Het voorgaande betekent echter niet dat Bergermeer in haar aanmaning van 18 december 2021 is uitgegaan van een hoger bedrag aan hoofdsom dan op dat moment was verschuldigd. Aangezien niet de huur van de maand oktober 2020 onbetaald was gelaten, maar wél de huur van de maand juli 2020, was de in de aanmaning genoemde hoofdsom van € 5.085,66 wel degelijk juist. [gedaagde] heeft ook te kennen gegeven dat zij zich er van bewust was dat de huur van de maand juli 2020 nog niet betaald was, hetgeen volgt uit het feit dat zij op 13 januari 2022 (onder meer) een betaling van € 1.027,10 heeft verricht onder vermelding van de omschrijving
‘huur juli 2020 parkroos 66’. De stelling van [gedaagde] dat de huur van de maanden juli 2020 en oktober 2020 dubbel zou zijn betaald, vindt geen steun in de overgelegde betalingsbewijzen en wordt dan ook verworpen.
4.9.
Een en ander leidt er dan ook toe dat het in de aanmaning van 18 december 2021 genoemde bedrag aan buitengerechtelijke kosten over de juiste hoofdsom is berekend. [gedaagde] heeft ten aanzien van de aan haar gezonden aanmaningen gesteld dat zij ‘niet alle brieven’ heeft ontvangen, maar zij heeft verzuimd concreet te stellen welke brieven zij wel en welke zij niet heeft ontvangen. Gelet daarop en gezien het feit dat de aanmaning aan het woonadres van [gedaagde] is geadresseerd, is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] de ontvangst van de aanmaning van 18 december 2021 onvoldoende heeft betwist.
4.10.
Van de hoofdsom uit de aanmaning van 18 december 2021 maakt tevens deel uit de huur van de maand november 2021 van € 1.027,10. Ten aanzien daarvan is tussen partijen echter niet in geschil dat deze huur op 22 december 2021 door [gedaagde] is voldaan, derhalve binnen de termijn van 14 dagen zoals genoemd in de aanmaning van 18 december 2021. Derhalve dienen de buitengerechtelijke kosten berekend te worden over het resterende bedrag aan hoofdsom van € 4.058,56 - welk bedrag eerst ná afloop van de gestelde termijn van veertien dagen door [gedaagde] is voldaan -, zodat een bedrag van € 642,34 inclusief btw aan buitengerechtelijke kosten toewijsbaar is.
wettelijke rente
4.11.
Door [gedaagde] is onvoldoende gemotiveerd weersproken dat de huur bij vooruitbetaling, voor de eerste van de maand, voldaan moet worden. Er is dan ook sprake van een fatale termijn als bedoeld in artikel 6:83 aanhef en onder a BW, zodat het verzuim van rechtswege door het verstrijken van de termijn intreedt en nadere ingebrekestelling door Bergermeer niet noodzakelijk is. Het gevorderde bedrag aan wettelijke rente van € 27,83 wordt dan ook als op de wet gegrond en door [gedaagde] onvoldoende weersproken toegewezen.
4.12.
Bergermeer vordert tevens de wettelijke rente over de reeds verschenen rente. Deze wordt toegewezen voor zover en vanaf het moment dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:119 lid 2 BW. De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, nu niet is gesteld of gebleken dat Bergermeer deze kosten reeds aan haar incassogemachtigde betaald heeft.
proceskosten
4.13.
Vast staat dat er ten tijde van de dagvaarding sprake was van een betalingsachterstand van in totaal € 5.085,66. Dat betekent dat Bergermeer op terechte gronden tot dagvaarding is overgegaan. Hoewel [gedaagde] op 13 januari 2022 de openstaande hoofdsom heeft voldaan, heeft zij verzuimd de buitengerechtelijke kosten en rente vóór de eerste zittingsdag te voldoen, ondanks dat de gemachtigde van Bergermeer [gedaagde] hiertoe in de gelegenheid heeft gesteld met de brief van 18 januari 2022. Bergermeer heeft de procedure dan ook op terechte gronden voortgezet. Gelet daarop en op het feit dat [gedaagde] voor het grootste deel ongelijk krijgt, moet [gedaagde] de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Bergermeer tot vandaag vast op € 108,14 aan dagvaardingskosten, € 514,00 aan griffierecht en € 622,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 311,00). Dit is totaal € 1.244,14.
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.14.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Bergermeer te betalen € 27,83 aan tot 12 januari 2022 vervallen rente en € 642,34 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente over de tot 12 januari 2022 vervallen rente, voor zover en vanaf het moment dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:119 lid 2 BW;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van Bergermeer tot vandaag vastgesteld op € 1.244,14;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
44487