ECLI:NL:RBROT:2022:41

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
4 januari 2022
Zaaknummer
19/4761 V
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak bestuursrechtelijke beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

Op 5 januari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerdere uitspraak van 8 maart 2021, waarin het beroep van de opposante ongegrond werd verklaard. De opposante had verzet aangetekend tegen deze uitspraak, omdat zij van mening was dat zij ten onrechte niet op zitting was gehoord. De rechtbank diende te beoordelen of de eerdere uitspraak terecht was gedaan zonder de opposante te horen, en of er nieuwe argumenten waren die twijfel konden zaaien over de uitkomst van de procedure.

De rechtbank concludeerde dat de opposante niet tijdig de gronden van haar bezwaar had ingediend, wat in strijd was met artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de vereenvoudigde behandeling van het beroep, zoals geregeld in artikel 8:54 van de Awb, correct was toegepast. De rechtbank vond geen aanleiding om te twijfelen aan de eerdere uitspraak, aangezien de opposante geen nieuwe gronden had aangevoerd die de uitkomst konden beïnvloeden.

Daarnaast werd het beroep op het gelijkheidsbeginsel door de rechtbank verworpen, omdat de opposante geen vergelijkbare gevallen had aangedragen. De rechtbank oordeelde dat de procedure van verzet voldoende waarborgen biedt en dat de opposante niet in haar recht was benadeeld. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak stond geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/4761 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2022 op het verzet van

[naam opposante], te [woonplaats opposante], opposante

(gemachtigde: mr. W.H. van Zundert).

Procesverloop

Opposante heeft tegen de beslissing op bezwaar van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van 5 augustus 2019 (het bestreden besluit) beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 8 maart 2021 heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
De rechtbank heeft het verzet op 26 november 2021 op zitting behandeld. Opposante is verschenen. De gemachtigden van opposante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen zijn, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. In deze verzetprocedure moet de rechtbank de vraag beantwoorden of zij bij de uitspraak van 8 maart 2021 het beroep van opposante terecht met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereenvoudigd heeft behandeld, omdat zij tot het oordeel kwam dat het beroep kennelijk ongegrond was. Dit betekent dat de beoordeling van de rechtbank in deze verzetprocedure beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder opposante op zitting te horen. Als in verzet argumenten naar voren worden gebracht, die in geval van een normale behandeling ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, moet worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over de uitkomst. Zo ja, dan is het verzet gegrond en moet nader onderzoek plaatsvinden.
2. In de uitspraak waartegen verzet is gedaan is overwogen dat opposante, hoewel zij op dit verzuim is gewezen en in de gelegenheid is gesteld het verzuim uiterlijk op 11 juli 2019 te herstellen, de gronden van het bezwaar niet uiterlijk op 11 juli 2019 heeft ingediend. Hiermee is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb, waarin is bepaald dat het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar bevat.
3. Naar het oordeel van de rechtbank dient de vraag of de rechtbank in haar uitspraak van 8 maart 2021 terecht tot vereenvoudigde behandeling is overgegaan, bevestigend te worden beantwoord. In verzet zijn geen gronden aangevoerd die meebrengen dat het oordeel in voormelde uitspraak, dat over de uitkomst in redelijkheid geen twijfel mogelijk is, niet juist is. Een deel van de verzetgronden zijn ook al aangevoerd in beroep. De rechtbank is daarop in haar uitspraak van 8 maart 2021 gemotiveerd ingegaan. Hetgeen opnieuw is aangevoerd leidt niet tot twijfel over de uitkomst van de procedure.
4. De in verzet nieuw aangevoerde stelling van opposante dat zij, gelet op de (zwaar wegende) redenen van het beroep en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) op zitting had moeten worden gehoord volgt de rechtbank niet. De regeling van vereenvoudigde afdoening zoals opgenomen in artikel 8:54 van de Awb kent voldoende waarborgen en is eveneens in lijn met de eisen van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM. Bovendien is met de procedure van verzet op grond van artikel 8:55 van de Awb voorzien in een rechtsmiddel tegen een vereenvoudigd behandelde uitspraak, waarbij de indiener van het verzetschrift op diens verzoek ter zitting kan worden gehoord.
5. Wat betreft opposantes beroep op het gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank dat zowel in beroep als in verzet niet is verwezen naar specifieke vergelijkbare gevallen of zaken als gevolg waarvan sprake zou zijn van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Gelet daarop heeft de rechtbank geen nader onderzoek hoeven verrichten, en is zij voldoende gemotiveerd tot de conclusie gekomen dat geen sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Opposante heeft in verzet slechts aangevoerd dat de bezwaargronden bekend waren vóór het moment waarop de gronden zouden zijn ontvangen wanneer deze tijdig per post waren ingediend, en dat er uitstel zou zijn verleend als er gebeld was. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan daarmee niet slagen, reeds omdat opposante de gronden niet tijdig per post heeft bezorgd en evenmin tijdig heeft gebeld om uitstel te vragen. Er is dus geen sprake van gelijke gevallen.
6. De stelling dat de rechtbank te weinig kritisch is naar verweerder leidt evenmin tot twijfel over de uitspraak waarvan verzet. De beslissing op bezwaar van 29 juli 2019 is ingetrokken en vervangen door het bestreden besluit van 5 augustus 2019. Tegen de beslissing op bezwaar van 29 juli 2019 is geen beroep ingesteld, zodat de rechtbank niet aan een oordeel daarover toekomt. In het bestreden besluit gaat verweerder er niet aan voorbij dat op 12 juli 2019 gronden zijn ingediend. Dit was echter buiten de gegeven termijn, wat tot niet-ontvankelijkverklaring heeft geleid. Het oordeel van de rechtbank beperkt zich in dat geval tot de vraag of verweerder terecht tot niet-ontvankelijkverklaring is overgegaan. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 8 maart 2021 voldoende gemotiveerd waarom dat het geval is.
7. In wat opposante heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dus geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 8 maart 2021. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. Blagrove, rechter, in aanwezigheid van
mr.C.I. Kieviet, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2022.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.