Op 5 januari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerdere uitspraak van 8 maart 2021, waarin het beroep van de opposante ongegrond werd verklaard. De opposante had verzet aangetekend tegen deze uitspraak, omdat zij van mening was dat zij ten onrechte niet op zitting was gehoord. De rechtbank diende te beoordelen of de eerdere uitspraak terecht was gedaan zonder de opposante te horen, en of er nieuwe argumenten waren die twijfel konden zaaien over de uitkomst van de procedure.
De rechtbank concludeerde dat de opposante niet tijdig de gronden van haar bezwaar had ingediend, wat in strijd was met artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de vereenvoudigde behandeling van het beroep, zoals geregeld in artikel 8:54 van de Awb, correct was toegepast. De rechtbank vond geen aanleiding om te twijfelen aan de eerdere uitspraak, aangezien de opposante geen nieuwe gronden had aangevoerd die de uitkomst konden beïnvloeden.
Daarnaast werd het beroep op het gelijkheidsbeginsel door de rechtbank verworpen, omdat de opposante geen vergelijkbare gevallen had aangedragen. De rechtbank oordeelde dat de procedure van verzet voldoende waarborgen biedt en dat de opposante niet in haar recht was benadeeld. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak stond geen hoger beroep open.