2.6.Afwikkeling huwelijksvermogensregime
2.6.1.Partijen zijn in algehele gemeenschap van goederen gehuwd.
Afstand van de gemeenschap
2.6.2.De vrouw heeft bij akte van 24 november 2020 afstand gedaan van de tussen partijen bestaande gemeenschap. Deze akte is op 26 november 2020 ingeschreven in het huwelijksgoederenregister van de rechtbank Rotterdam. Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw rechtsgeldig afstand heeft gedaan van de gemeenschap.
2.6.3.Op grond van artikel 1:103 BW heeft ieder der echtgenoten het recht van de gemeenschap afstand te doen. Op grond van lid 2 wast het deel van de gemeenschap waarvan afstand wordt gedaan automatisch aan bij de andere echtgenoot. Op grond van lid 4 wordt de echtgenoot die afstand heeft gedaan, ontheven van zowel de aansprakelijkheid als de draagplicht voor schulden van de gemeenschap, waarvoor hij voor de ontbinding van de gemeenschap niet aansprakelijk was. Hij blijft op grond van lid 5 wel aansprakelijk voor de schulden, waarvoor hij voor de ontbinding van de gemeenschap aansprakelijk was. Als één van de echtgenoten een schuld, waarvoor beide echtgenoten voor de ontbinding van de gemeenschap voor het geheel aansprakelijk waren, heeft voldaan voor meer dan de helft, dan heeft hij voor het meerdere verhaal tegen de andere echtgenoot.
2.6.4.Op grond van artikel 1:99 lid 1 aanhef en onder b BW is de peildatum voor de omvang van de huwelijksgemeenschap de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend, te weten 19 november 2020. Dit is tussen partijen niet langer in geschil.
2.6.5.De man verzoekt de voormalige echtelijke woning aan hem toe te delen (zelfstandig verzoek onder 2). De rechtbank zal dit verzoek afwijzen bij gebrek aan belang. Omdat de vrouw afstand heeft gedaan is de woning is op grond van de wet aangewassen bij het deel van de man. Aan verdeling of toedeling aan de man wordt dan ook niet toegekomen.
2.6.6.De vrouw verzoekt (aanvullend verzoek onder 1, 2 en 3) partijen te gelasten over te gaan tot verkoop en levering van de woning en tot aanwending van de verkoopopbrengst ter aflossing van de hypotheekschuld aan de Rabobank. De vrouw verzoekt verder te bepalen dat deze beschikking, voor zover betrekking hebbend op de verkoop en levering van de woning, in de plaats zal treden van de medewerking van de man en te bepalen dat de overwaarde na verkoop van de woning wordt aangewend ter betaling van de verkoopkosten en ter aflossing van de gemeenschapsschulden waarvoor de vrouw mede aansprakelijk is, waaronder de hypotheekschuld aan de Rabobank.
2.6.7.De vrouw stelt dat de man een achterstand heeft in de betaling van de hypotheekschuld. Een eerdere achterstand heeft de vrouw voldaan om te voorkomen dat de woning executoriaal zou worden verkocht. Volgens de vrouw is de man niet in staat de woning over te nemen omdat hij geen inkomen heeft.
2.6.8.De vrouw baseert haar verzoeken op artikel 3:174 BW of artikel 3:185 BW. Deze artikelen zijn niet van toepassing, omdat deze slechts gelden voor (verdeling van) een gemeenschap. Omdat de vrouw afstand van de gemeenschap heeft gedaan, is geen sprake meer van een verdeling van een gemeenschap of van gemeenschappelijke goederen.
2.6.9.De rechtbank kan zich de wens van de vrouw voorstellen om ontslagen te worden uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypotheekschuld. Daarmee zou deze financiële band tussen partijen worden doorgesneden en beide partijen hebben aangegeven daar behoefte aan te hebben. De rechtbank ziet echter geen rechtsgrond om de man te dwingen tot verkoop van de woning die inmiddels volledig zijn eigendom is. Ook het forceren van een ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid behoort niet tot de bevoegdheden van de rechtbank, omdat dit mede afhankelijk is van de medewerking van de schuldeiser die geen partij is in deze procedure. Daar komt nog bij dat de vrouw, zelfs als de woning wordt verkocht of als zij wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, nog altijd draagplichtig jegens de man kan zijn voor de hypotheekschuld. Het door de vrouw beoogde doel om de financiële banden door te snijden wordt met een verkoop van de woning niet bereikt. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de verzoeken van de vrouw afwijzen.
2.6.10.De man verzoekt:
- wegens onderbedeling van de man in verband met de verrekening van de rekening-courantschuld aan Van Keulen Advocatuur Beheer B.V. (hierna: Beheer B.V.) de vrouw te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 227.500,- onder verrekening van de koopsom van de onverdeelde helft van de vrouw in de echtelijke woning (zelfstandig verzoek onder 3);
- wegens onderbedeling van de man in verband met de verrekening van de hypotheekschuld aan Beheer B.V., op grond van de incassomachtiging van de man namens Beheer B.V., de vrouw te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 9.513,- (zelfstandig verzoek onder 4);
- wegens hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw jegens de Rabobank uit hoofde van de door de Rabobank aan de gemeenschap van goederen verstrekte hypothecaire geldleningen van € 240.980,- (naar de rechtbank begrijpt) de vrouw te veroordelen aan de Rabobank te betalen een bedrag van € 120.490,- (zelfstandig verzoek onder 5).
2.6.11.Zoals hiervoor is overwogen, geldt dat de vrouw aansprakelijk en draagplichtig is voor de schulden waarvoor zij vóór de ontbinding van de gemeenschap ook aansprakelijk was. Dat betekent dat de vrouw volledig aansprakelijk en draagplichtig is voor de schulden die zij is aangegaan en die geen betrekking hebben op de gewone kosten van de huishouding (artikel 1:85 BW), dat de vrouw mede aansprakelijk en draagplichtig is voor de gezamenlijke schulden en voor de schulden die zijn aangegaan voor de gewone kosten van de huishouding en dat de vrouw niet aansprakelijk is voor de schulden die de man is aangegaan en die geen betrekking hebben op de gewone kosten van de huishouding.
2.6.12.Partijen verschillen van mening over de aansprakelijkheid en de draagplicht van de vrouw voor wat betreft de verschillende schulden.
De vrouw erkent dat zij aansprakelijk is voor de hypotheekschuld aan de Rabobank, maar stelt zich op het standpunt dat dit slechts geldt voor een eventuele restschuld. Omdat sprake is van een overwaarde, stelt de vrouw dat zij uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypotheekschuld moet worden ontslagen. Voor de rekening-courantschuld aan de Beheer B.V. stelt de vrouw dat zij in het geheel niet aansprakelijk of draagplichtig is, omdat het hier een schuld betreft die de man is aangegaan zonder haar medeweten. Zij betwist dat de rekening-courantschuld is gebruikt voor de gewone kosten van de huishouding en voor zover dat wel is gebeurd, acht de vrouw het in strijd met de redelijkheid en billijkheid om haar daarvoor draagplichtig te achten, omdat zij niet wist dat de man de rekening-courantschuld heeft laten oplopen.
De man stelt dat de vrouw aansprakelijk en mede-draagplichtig is voor de volledige hypotheekschulden en niet alleen voor de restschuld. Bovendien is de vrouw aansprakelijk en mede-draagplichtig voor de rekening-courantschuld omdat die is gebruikt voor de gewone kosten van de huishouding.
2.6.13.De rechtbank stelt voorop dat in deze procedure geen uitspraak gedaan kan worden over de externe aansprakelijkheid, omdat de partijen die dat betreft (de Rabobank en de Beheer B.V.) geen partij zijn in deze procedure. Een veroordeling van de vrouw tot betaling aan die partijen is om dezelfde reden ook niet mogelijk. Alleen daarom al moet in ieder geval het verzoek tot betaling van de hypotheekschuld aan de Rabobank (zelfstandig verzoek onder 5) worden afgewezen.
2.6.14.Voor zover de man zijn verzoeken baseert op een cessie van de vorderingen van de Beheer B.V. aan hem of een bevoegdheid tot incasso namens de Beheer B.V. geldt, dat de man, mede gezien de betwisting door de vrouw, niet heeft onderbouwd dat de vorderingen daadwerkelijk zijn gecedeerd. Bovendien is er op grond van artikel 827 lid 1 onderdeel f Rv geen ruimte om een geschil inzake een gecedeerde vordering of een incasso namens een derde partij als nevenvoorziening mee te nemen in een echtscheidingsprocedure, omdat er onvoldoende samenhang is met de echtscheiding en te verwachten is dat de behandeling daarvan tot onnodige vertraging van het geding zal leiden.
2.6.15.Voor zover de man de verzoeken baseert op het regresrecht van artikel 1:103 lid 5 BW geldt, dat dit regresrecht pas ontstaat op het moment dat de man meer dan de helft van de gezamenlijke schuld heeft voldaan. Zowel de hypotheekschuld als de rekening-courantschuld zijn na de afstandsverklaring niet afgelost door de man. De man heeft daarom nog geen regresvordering jegens de vrouw.
2.6.16.Gezien het voorgaande moeten de verzoeken van de man worden afgewezen.
2.6.17.De rechtbank zou het verzoek van de man ook welwillend kunnen beschouwen als een verzoek om een verklaring voor recht over de interne draagplicht van partijen inzake de verschillende schulden. Partijen zouden geholpen zijn als er meer duidelijkheid komt over hun rechtspositie in deze. Maar ook dit verzoek moet de rechtbank afwijzen. De rechtbank heeft in deze procedure onvoldoende duidelijkheid gekregen over de verschillende schulden om een oordeel te kunnen geven over de interne draagplicht.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de hoogte van de rekening-courantschuld op de peildatum nog niet bekend is, omdat hij nog bezig is met een accountant te onderzoeken of deze correct is opgebouwd en of er nog ruimte is om zaken ‘recht te trekken’. De man wil zelf uitgaan van de stand op 31 december 2017 omdat die lager zou zijn dan op de peildatum, maar de man onderbouwt ook dit niet. Bovendien is er onvoldoende inzage in de opbouw van de rekening-courantschuld om te kunnen beoordelen in hoeverre de vrouw hiervoor mede-draagplichtig is. De bewijslast ligt daarvoor bij de man.
Ook voor wat betreft de hypotheekschuld aan de Rabobank geldt, dat pas een weloverwogen oordeel kan worden gegeven over de interne draagplicht als de hypotheek is afgelost en meer bekend is over de (verkoop)waarde van de woning en als ook de andere schulden en de aansprakelijkheid/draagplicht bekend zijn, zeker als ook een beroep op de redelijkheid en billijkheid moet worden beoordeeld.
De hypotheekschuld aan de Beheer B.V. is tot slot betwist en gezien de betwisting onvoldoende onderbouwd.
2.6.18.De rechtbank realiseert zich dat dit betekent dat de financiële banden van partijen nog niet kunnen worden doorgesneden. De rechtbank geeft partijen (en hun advocaten) in overweging om daarom alsnog te zoeken naar mogelijkheden om tot onderlinge afspraken te komen zoals besproken tijdens de mondelinge behandeling.
2.6.19.Verder verzoekt de man wegens hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw jegens Van Keulen Advocatuur B.V. (hierna: B.V.) op grond van de incassomachtiging van de man de vrouw te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 17.173,83 (zelfstandig verzoek onder 6). De man stelt dat de vrouw voor de peildatum een bedrag van € 30.000,- heeft ontvangen van deze B.V. en dat zij na betaling van de hypothecaire achterstand van € 12.980,17 het resterende bedrag moet terugbetalen. Ook hier geldt weer dat de B.V. geen partij is in de procedure. Als de vordering zou zijn gecedeerd aan de man, dit wordt betwist, dan is voor de incasso van deze vordering als nevenvoorziening geen plaats in een echtscheidingsprocedure. Het verzoek zal worden afgewezen.
2.6.20.De man spreekt de vrouw tot slot nog aan over betaling van een bedrag € 7.500,- dat de Beheer B.V. op 4 mei 2017 heeft betaald aan (de eenmanszaak van) de vrouw (zelfstandig verzoek onder randnummer 61). De man heeft hier geen verzoek aan gekoppeld in het petitum van het zelfstandig verzoekschrift. Voor zover de rechtbank hier toch een verzoek in zou moeten lezen, dan geldt zoals hiervoor al overwogen dat de Beheer B.V. geen partij is in deze procedure en dat er geen plaats is voor de beoordeling van een incasso van een gecedeerde vordering. Voor zover de man het heeft bedoeld als regresvordering, dan geldt zoals hiervoor al overwogen dat die vordering pas kan worden ingesteld als de man de vordering zelf heeft voldaan. Het verzoek zal worden afgewezen.
2.6.21.De man verzoekt de vrouw te veroordelen aan de ING Bank een bedrag van € 5.000,- te betalen uit hoofde van de debetstand op de ING-rekening en aan de Rabobank een bedrag van € 2.250,- te betalen uit hoofde van de debetstand op de Raborekening. (zelfstandig verzoek onder 11 en 12). Voor deze verzoeken geldt het volgende. De man geeft geen inzage in de debetstanden op de peildatum. Als de debetstanden reeds voor de peildatum zijn verrekend met andere tegoeden, ongeacht de tenaamstelling van die rekeningen, dan is geen regresvordering van de man op de vrouw ontstaan. Voor de peildatum was er immers nog een gemeenschap van goederen. Als op de peildatum een debetstand bestond en het een schuld betrof waarvoor de vrouw ook voor de ontbinding van de gemeenschap aansprakelijk was, dan verkrijgt de man (mogelijk) een regresvordering op de vrouw. Zoals hiervoor is overwogen, ontstaat dit regresrecht pas als het een schuld betreft waarvoor de vrouw aansprakelijk was voor de ontbinding van de gemeenschap en de man meer dan de helft van deze schuld heeft betaald. Dit is door de man allemaal niet gesteld. Deze verzoeken zullen ook worden afgewezen.
2.6.22.De man verzoekt de lijfrenten / pensioenen bij Nationale Nederlanden en Zwitserleven aan hem toe te delen (zelfstandig verzoek onder 8). De man heeft ook bij dit verzoek geen belang omdat de waarde van de lijfrenteverzekeringen reeds bij zijn deel is aangewassen. Bovendien worden pensioenen niet verdeeld, maar verevend, tenzij partijen de toepasselijkheid van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding uitsluiten bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding. Dit is niet gesteld of gebleken. Het verzoek zal worden afgewezen.
2.6.23.De man verzoekt de vrouw te veroordelen om de in productie 11 genoemde goederen (zelfstandig verzoek onder 10) aan hem af te geven. De vrouw betwist dat zij (nog) in het bezit is van deze goederen. De vrouw geeft aan dat een deel van de genoemde goederen (de muntenverzameling en postzegels) bij de moeder van de man is. Gezien de betwisting door de vrouw heeft de man onvoldoende onderbouwd dat de vrouw deze goederen in haar bezit heeft. De rechtbank zal dit verzoek afwijzen.