Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
1. Verzoeker heeft de toelichtingsbrief van mr. J.C. Hol, gevoegd bij het aanvraagformulier, niet gekregen, dus hij heeft een onvolledig procesdossier. Elke rechter die op basis van een onvolledig dossier rechtspreekt, moet een functioneringsgesprek krijgen.
2. Verzoeker wil zijn recht op een eerlijk proces kunnen uitoefenen door het horen van
de directeur van het OLS als getuige. Een getuigenverhoor is enerzijds om een schikking te beproeven en anderzijds om bewijs te leveren. De rechter hoort op te komen voor een eerlijk proces van verzoeker. Dat doet de rechter niet. De rechter heeft de tijd gehad om de directeur van het OLS alsnog op te roepen, maar heeft dit nagelaten. De rechter reageert niet op dit verzoek.
3. De rechtbank Rotterdam heeft tweemaal gedwaald met bewijslast van
de verzending. De wet biedt de mogelijkheid van verwijzing naar een andere rechtbank wanneer dat wenselijk is, daar is hier evident sprake van omdat de rechtbank Rotterdam in die zaken primair zelf ter discussie staat.
4. Verzoeker heeft als gevolg van te kwader trouw procederen door mr. Hol
onvoldoende voorbereidingstijd gehad in een zaak die al maanden loopt. Verzoeker betwist de spoedeisendheid van de zaak en de overhaaste zitting.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
Ad 1
De rechter is niet betrokken geweest bij de planning van de onderhavige
kortgedingzitting. In het desbetreffende aanvraagformulier wordt verwezen naar
een bijgevoegde brief (de in het proces-verbaal bedoelde “toelichtingsbrief”).
Naar de rechter heeft begrepen (op het moment dat de zitting al was gepland) heeft naar
aanleiding van de ontvangst van dat formulier en die brief contact
plaatsgevonden tussen de griffie en de advocaat van eiser. Dit contact heeft er
kennelijk toe geleid dat die advocaat alsnog verhinderdata bij gedaagde heeft
opgevraagd. Daarna is een datum voor de zitting bepaald, waarbij toestemming
is verleend om op verkorte termijn te dagvaarden.
De rechter heeft geen kennis genomen van de inhoud van de brief. De rechter heeft zelfs niet gecheckt of de brief zich in zijn dossier bevond. Dat lijkt hem ook niet nodig,
omdat de brief niet behoort tot de stukken op basis waarvan de beslissing in het
kort geding moet worden genomen. Over díe stukken beschikt verzoeker, zo
heeft hij bij het begin van de zitting bevestigd.
De rechter voegt hieraan toe dat dat het in civiele dagvaardingszaken
(zoals het onderhavige kort geding) niet de rechtbank is die stukken aan partijen
ter beschikking stelt. Partijen dienen daar zelf zorg voor te dragen. Ook gelet
daarop ziet de rechter niet in dat het enkele feit dat verzoeker de desbetreffende brief niet
heeft gekregen een aanwijzing voor vooringenomenheid bevat.
Ad 2
Verzoeker heeft in reconventie gevorderd dat de directeur van eiser wordt
gehoord als getuige. Kennelijk meent verzoeker dat de rechter gehouden was deze
getuige al voorafgaand aan de zitting op te roepen zodat hij tijdens de zitting
aanwezig zou zijn om te worden bevraagd. De rechter begrijpt dit zo dat hij in de ogen
van verzoeker, door hiertoe niet over te gaan, de schijn van vooringenomenheid
heeft opgeroepen. Deze gedachtegang lijkt de rechter om allerlei redenen onjuist.
De wens om de getuige te horen maakt, deel uit van de reconventionele vordering.
De rechter ziet niet in hoe en op welke grondslag op dat deel van de vordering al voorafgaande aan de behandeling ter zitting – en dus de
uitroeping van de zaak zou kunnen zijn beslist, nog daargelaten het beginsel
van hoor en wederhoor. Zoals de rechter ook tijdens de zitting heeft gezegd, zal bij het
vonnis worden beslist op alle onderdelen van de vorderingen, dus ook op dit
punt. Overigens geldt ook hier dat het niet aan de rechtbank is om getuigen te
doen oproepen. Hoe de rechter de redenering van verzoeker ook bekijkt, hij ziet niet hoe
het achterwege laten van het oproepen van de getuige de schijn van
vooringenomenheid kan hebben opgeroepen.
Ad 3
De opmerkingen onder dit punt hebben kennelijk betrekking op beslissingen van
andere rechters. De kwestie van verwijzing naar een andere rechtbank is, voor
zover de rechter zich kan herinneren, niet eerder genoemd dan ter gelegenheid van het
noteren van de wrakingsgronden. In elk geval is een dergelijk verzoek niet
eerder gedaan. Alleen al gelet hierop kan ook op dit punt geen grond voor
wraking worden aangenomen.
Ad 4
De kwalificatie van het handelen van de advocaat van eiser laat de rechter voor rekening
van verzoeker. Juist is dat de zaak op verkorte termijn is gepland. Dat komt
overigens met grote regelmaat voor in de kortgedingpraktijk. Dat heeft bijna
altijd te maken met de aard van het geschil. In deze zaak ging het om een
dreigende executoriale beslaglegging op de rekening van een openbaar lichaam
(een samenwerkingsverband van gemeenten), hetgeen – volgens de eisende
partij – ernstige gevolgen zou kunnen hebben voor het vanaf die rekening te
verrichten betalingsverkeer. In dergelijke (gestelde) omstandigheden wordt
vaker op verkorte termijn gepland. De rechter kan begrijpen dat deze planning voor de
nodige druk heeft gezorgd bij verzoeker en zijn advocaat om zich goed op de
zitting voor te bereiden. Dat is eigen aan procedures als deze. De rechter constateert dat
verzoeker via zijn advocaat tijdig voor de zitting een uitvoerige conclusie van
antwoord en eis in reconventie heeft ingediend en dat hij ook tijdens de zitting
zijn standpunt uitvoerig heeft toegelicht. Gelet op al deze omstandigheden kan
niet worden gezegd dat de planning op verkorte termijn de schijn van
vooringenomenheid heeft doen ontstaan.