In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te Rotterdam, gaat het om een huurgeschil tussen verhuurders en een huurder van een bedrijfsruimte. De huurovereenkomst, die op 1 november 2019 inging voor een periode van tien jaar, betreft een hotel dat door de huurder wordt geëxploiteerd. De verhuurders hebben de huurovereenkomst opgezegd met als reden dringend eigen gebruik, omdat zij voornemens zijn zelf een hotel in het gehuurde pand te exploiteren. De huurder heeft echter verweer gevoerd tegen deze opzegging, onder andere omdat zij aanzienlijke investeringen heeft gedaan in het pand en de opzegging niet gerechtvaardigd zou zijn.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de verhuurders geen concrete plannen hebben gepresenteerd voor de exploitatie van het hotel, en dat hun argumenten voornamelijk gebaseerd zijn op ideeën en niet op uitgewerkte plannen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de verhuurders niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij het gehuurde dringend nodig hebben, en heeft de vordering tot beëindiging van de huurovereenkomst afgewezen.
In reconventie heeft de huurder verzocht om verlenging van de huurovereenkomst na de eerste huurperiode, maar ook deze vordering is afgewezen omdat het niet duidelijk is of de huurder haar investeringen binnen de eerste huurperiode kan terugverdienen. De kantonrechter heeft de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.