In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, aangeduid als [gedaagden]. De kern van het geschil betreft de vraag of er sprake is van een rechtsgeldige opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werknemer. De werknemer was sinds 11 november 2018 in dienst als pizzabakker en had een maandsalaris van € 2.193,26. Op 17 september 2020 heeft de werknemer een verklaring getekend waarin hij zijn ontslag aankondigt, maar later stelt hij dat hij dit ontslag nooit heeft beoogd en dat zijn wil en verklaring niet overeenkwamen. De werkgever heeft de opzegging als rechtsgeldig beschouwd en heeft de werknemer niet meer aan het werk geroepen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 4 april 2022 heeft de kantonrechter de feiten en standpunten van beide partijen gehoord. De werknemer vorderde onder andere doorbetaling van zijn loon en vernietiging van de opzegging op grond van dwaling of misbruik van omstandigheden. De werkgever betwistte de vorderingen en stelde dat de werknemer duidelijk had aangegeven zijn dienstverband te willen beëindigen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer de opzegging niet zelf heeft geschreven en dat hij de Nederlandse taal niet machtig is. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de werkgever niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op de opzegging.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de opzegging niet heeft plaatsgevonden en heeft de vorderingen van de werknemer, waaronder de loonvordering, toegewezen. De werkgever is veroordeeld tot betaling van het verschuldigde loon, wettelijke verhogingen, en de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de werkgever onmiddellijk moet voldoen aan de betalingsverplichtingen, ook al kan er nog hoger beroep worden ingesteld.