ECLI:NL:RBROT:2022:4038

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
FT EA 21-627
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet-nakomen van verplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 april 2022 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de schuldenaar, die eerder op 7 juli 2021 was uitgesproken. De bewindvoerder heeft verzocht om beëindiging van de regeling, omdat de schuldenaar zijn verplichtingen niet is nagekomen. De schuldenaar is niet verschenen op de zitting, ondanks dat hij daartoe was opgeroepen. De bewindvoerder heeft aangegeven dat de schuldenaar niet voldoende heeft gesolliciteerd en dat er nieuwe schulden zijn ontstaan, waaronder een schuld aan de zorgverzekeraar van € 878,--. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenaar niet aan zijn informatie- en sollicitatieverplichtingen heeft voldaan en dat hij geen blijk heeft gegeven van een saneringsgezinde houding. De rechtbank oordeelt dat de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 350 lid 3 sub c van de Faillissementswet moet worden beëindigd. De rechtbank heeft ook het salaris van de bewindvoerder vastgesteld en bepaald dat er geen baten zijn om vorderingen te voldoen. De kosten van de medische keuring komen ten laste van de boedel voor zover deze toereikend is, anders ten laste van de staat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
tussentijdse beëindiging
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 15 april 2022
Bij vonnis van deze rechtbank van 7 juli 2021 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[schuldenaar],
[adres]
[postcode] [woonplaats] ,
schuldenaar,
bewindvoerder: J.M. Hoogland.

1..De procedure

Op 19 oktober 2021 en 18 maart 2022 heeft er een verhoor met de rechter-commissaris plaatsgevonden.
De bewindvoerder heeft de rechter-commissaris verzocht de schuldsaneringsregeling voor tussentijdse beëindiging voor te dragen. De rechter-commissaris heeft op 22 maart 2022 met dit verzoek ingestemd.
De bewindvoerder is gehoord ter zitting van 7 april 2022.
Schuldenaar is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering, niet ter terechtzitting verschenen. De bewindvoerder heeft verklaard dat schuldenaar wel op de hoogte was van de zitting.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..De standpunten

Als grond voor de voordracht van tussentijdse beëindiging is door de bewindvoerder aangevoerd dat schuldenaar de inspanningsplicht, de informatieplicht en de plicht om geen nieuwe schulden te maken, niet is nagekomen. Bovendien is de bewindvoerder niet in staat de afdrachtplicht exact te beoordelen. Schuldenaar was vrijgesteld van zijn sollicitatieplicht tot 1 december 2021. Schuldenaar heeft een medische keuring ondergaan, waaruit blijkt dat hij vanaf 1 december 2021 weer arbeidsgeschikt wordt geacht. Schuldenaar heeft in de maanden december 2021 en januari 2022 geen sollicitatiebewijzen overlegd. In de maanden februari 2022 en maart 2022 zijn in totaal zes sollicitatiebewijzen ontvangen.
In de voordracht tot tussentijdse beëindiging heeft de bewindvoerder aangegeven dat, hoewel er een groot deel van de ontbrekende stukken is overlegd, nog steeds een aantal stukken ontbreken, te weten de beschikking zorgtoeslag 2021, de uitkeringsspecificatie over de maand februari 2022, de ziektekostenpolis over het jaar 2021 en loonstroken. Door het ontbreken van deze stukken is de bewindvoerder niet in staat om de maandelijkse boedelafdracht te berekenen. Ten slotte heeft de bewindvoerder ter zitting aangegeven dat er sprake is van een nieuwe schuld aan de zorgverzekeraar van € 878,--. Schuldenaar heeft diverse malen aan de bewindvoerder aangegeven dat hij niet van plan is om deze nieuwe schuld te gaan betalen.
De bewindvoerder heeft meermaals contact gehad met schuldenaar. Schuldenaar heeft te kennen gegeven dat hij de schuldsaneringsregeling wenst te beëindigen. De bewindvoerder heeft schuldenaar gewezen op de consequenties van het beëindigen van de schuldsaneringsregeling. Dit heeft er niet toe geleid dat schuldenaar zijn standpunt heeft gewijzigd.

3..De beoordeling

Aan de orde is of de schuldsaneringsregeling van schuldenaar tussentijds moet worden beëindigd, vanwege het niet naar behoren nakomen van de uit de regeling voortvloeiende verplichtingen op grond van artikel 350 lid 3 sub c van de Faillissementswet (hierna: Fw).
De schuldsaneringsregeling biedt een schuldenaar in een problematische schuldensituatie de mogelijkheid om na drie jaar een schone lei te verkrijgen. Dit betekent in de voorliggende regeling dat een groot deel van de schuld van € 72.653,13 niet langer opeisbaar is. Tegenover dit perspectief staat een aantal niet lichtvaardig op te vatten verplichtingen. Zo dient de schuldenaar gedurende de toepassing van de regeling onder meer de bewindvoerder gevraagd en ongevraagd te informeren, zijn inkomen boven het vrij te laten bedrag af te dragen aan de boedelrekening en zich aantoonbaar tot het uiterste in te spannen om een fulltime dienstbetrekking te verkrijgen. Hiernaast mogen tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling geen bovenmatige nieuwe schulden ontstaan. Van de schuldenaar wordt een actieve houding verwacht bij het naleven van voornoemde verplichtingen. De rechtbank oordeelt dat schuldenaar toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen en overweegt daartoe als volgt.
Schuldenaar voldoet niet aan zijn informatie- en sollicitatieverplichting. Hij heeft over de maanden december 2021 tot en met maart 2022 niet, althans niet voldoende gesolliciteerd. Daarnaast is de bewindvoerder door het ontbreken van informatie niet in staat om de afdracht aan de boedel te berekenen. Schuldenaar heeft voorts een nieuwe schuld aan de zorgverzekeraar laten ontstaan van € 878,--, waarbij hij reeds op voorhand heeft aangegeven deze niet te zullen betalen. Schuldenaar heeft gelet op zijn handelwijze gedurende de schuldsaneringsregeling geen blijk gegeven van een saneringsgezinde houding.
Schuldenaar heeft meermalen aan de bewindvoerder medegedeeld dat hij wenst dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt beëindigd. De bewindvoerder heeft schuldenaar uitdrukkelijk op de consequenties van de beëindiging van de schuldsaneringsregeling gewezen. Desondanks heeft schuldenaar geen ander standpunt ingenomen. Nu schuldenaar niet ter terechtzitting is verschenen, heeft hij geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de feiten en omstandigheden aan te voeren die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
De toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder c Fw.
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen.
De rechtbank stelt vast dat er geen baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen. Er is daarom geen sprake van een faillissement van rechtswege zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde gaat.
De rechtbank zal, gelet op het tussenvonnis van 14 december 2021 een beslissing nemen ten aanzien van de kosten van de medische keuring.

4..De beslissing

De rechtbank:
- beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling;
- stelt het salaris van de bewindvoerder, één en ander inclusief onkosten en omzetbelasting, vast op het aanwezig actief tot een bedrag van maximaal
€ 1.915,--;
- stelt vast, gelet op het tussenvonnis van 14 december 2021 dat de kosten van de keuring ten laste van de boedel komen voor zover de boedel toereikend is en voor het overige ten laste van de staat.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 april 2022. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.