ECLI:NL:RBROT:2022:4019

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 februari 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
9573288 VZ VERZ 21-17707
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. drs. E. van Schouten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Erasmus MC en een werknemer wegens verstoorde arbeidsverhouding en verwijtbaar handelen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 14 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de publiekrechtelijke rechtspersoon Erasmus Universitair Medisch Centrum Rotterdam (Erasmus MC) en een werknemer, aangeduid als [verweerster]. De werknemer was sinds 2 februari 2009 in dienst bij Erasmus MC en werkte als Polikliniek assistent. De arbeidsovereenkomst werd aangevraagd te ontbinden vanwege een verstoorde arbeidsverhouding en (ernstig) verwijtbaar handelen van de werknemer. De werknemer had zich op 16 september 2020 ziekgemeld en weigerde mee te werken aan haar re-integratie, wat door Erasmus MC als ernstig verwijtbaar werd gezien. De werknemer daarentegen was van mening dat Erasmus MC ernstig verwijtbaar had gehandeld door onvoldoende beschermingsmiddelen te verstrekken tijdens de pandemie en de re-integratie niet goed te begeleiden.

De kantonrechter oordeelde dat beide partijen niet ernstig verwijtbaar hadden gehandeld, maar dat de arbeidsovereenkomst ontbonden moest worden vanwege de verstoorde verhoudingen. De kantonrechter wees een transitievergoeding van € 9.658,33 toe aan de werknemer, met de beslissing dat de proceskosten door beide partijen gedragen moesten worden. De ontbinding van de arbeidsovereenkomst werd per 1 april 2022 vastgesteld. De uitspraak benadrukt de complexiteit van arbeidsrelaties in de context van de COVID-19-pandemie en de verantwoordelijkheden van zowel werkgever als werknemer in re-integratietrajecten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9573288 VZ VERZ 21-17707
datum: 14 februari 2022
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Erasmus Universitair Medisch Centrum Rotterdam (Erasmus MC),
gevestigd te Rotterdam,
verzoekster,
vertegenwoordigd door mr. G.G.A.M. van Terwisga-van den Broek,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als ‘Erasmus’ en ‘ [verweerster] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Erasmus heeft een verzoekschrift met producties ingediend, ingekomen op 7 december 2021, en daarin het verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verweerster] heeft ter zitting een verweerschrift met producties ingediend.
1.2
Op 17 januari 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekeningen gehouden.
1.3
Op 25 januari 2022 heeft Erasmus een nadere akte ingediend.
1.4
De kantonrechter heeft de datum voor deze uitspraak bepaald op heden.

2..De feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
[verweerster] , geboren op [geboortedatum] , is sinds 2 februari 2009 bij Erasmus in dienst, waar zij laatstelijk werkzaam is in de functie Polikliniek assistent.
2.2
Het salaris bedraagt € 1.892,67 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en 8,33% eindejaarsuitkering.
2.3
Op 16 september 2020 is [verweerster] ziekgemeld.

3..Het geschil

3.1
Erasmus verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerster] zo spoedig mogelijk te ontbinden. Aan dit verzoek legt Erasmus – samengevat en voor zover van belang – ten grondslag:
1) dat sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] ;
2) dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding;
3) een combinatie van omstandigheden die zodanig is dat van Erasmus niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
Daarnaast verzoekt Erasmus om te bepalen dat [verweerster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en geen recht heeft op een transitievergoeding. Als toch een vergoeding wordt toegekend, verzoekt Erasmus om een bepaalde termijn om het verzoek eventueel te kunnen intrekken. Ten slotte verzoekt Erasmus om [verweerster] in de proceskosten te veroordelen.
3.2
Aan het verzoek heeft Erasmus, kort gezegd, ten grondslag gelegd dat [verweerster] weigert mee te werken aan de re-integratie.
3.3
[verweerster] verzet zich niet tegen de verzochte ontbinding, omdat zij het ermee eens is dat de verhoudingen inmiddels te ernstig zijn verstoord. Zij maakt wel aanspraak op een transitievergoeding en een billijke vergoeding, omdat Erasmus naar haar mening ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
3.4
Hetgeen partijen verder hebben aangevoerd komt – voor zover van belang – onder de beoordeling aan de orde.

4..De beoordeling

4.1
Partijen zijn het erover eens dat er een einde moet komen aan het dienstverband. De wijze waarop partijen elkaar in het afgelopen jaar hebben benaderd staat een verdere vruchtbare samenwerking in de weg. Dit is door [verweerster] ter zitting ook onderkend. Er is sprake van zodanig verstoorde verhoudingen, dat normalisatie van die verhoudingen niet meer te verwachten is. Herplaatsing ligt niet in de rede. De arbeidsovereenkomst dient dus te worden ontbonden.
4.2
Partijen stellen zich over en weer op het standpunt dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen, zodat van de zijde van [verweerster] naast de transitievergoeding ook aanspraak wordt gemaakt op een billijke vergoeding, terwijl Erasmus het standpunt inneemt dat zelfs niet een transitievergoeding moet worden betaald.
4.3
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft geen van beide partijen ernstig verwijtbaar gehandeld.
4.3.1
De verwijten die [verweerster] aan het adres van Erasmus maakt, komen kort gezegd op het volgende neer. In de beginfase van de pandemie heeft Erasmus onvoldoende beschermingsmiddelen verstrekt, hoewel [verweerster] daar wel om had gevraagd. [verweerster] stelt zich op het standpunt daardoor Covid te hebben opgelopen, waarvan zij nog altijd herstellende is. Bovendien acht [verweerster] de wijze waarop haar re-integratie is begeleid door de bedrijfsarts (en door Erasmus zelf) onvoldoende: een fysiek onderzoek heeft niet plaatsgevonden en door [verweerster] afgegeven signalen zijn niet opgepakt, bijvoorbeeld door contact op te nemen met behandelend specialisten. Erasmus heeft te makkelijk geleund op het oordeel van de bedrijfsarts.
4.3.2
Het standpunt van Erasmus laat zich als volgt samenvatten. Zowel de bedrijfsarts als het UWV hebben geoordeeld dat [verweerster] kon werken, maar [verweerster] weigerde dit simpelweg. Bovendien duurde het zo lang totdat [verweerster] zelf een second opinion bij het UWV aanvroeg, dat Erasmus dat uiteindelijk zelf geïnitieerd heeft.
4.3.3
Uit de stellingen van partijen over het verloop van de re-integratie komt een beeld naar voren van twee partijen die worstelen met de gevolgen van de pandemie, de onzekerheid die dat met zich brengt en de verandering in de manier van werken en communiceren die de maatregelen hebben gehad. De onzekerheid van [verweerster] , gelet op haar gezondheidsklachten en de frustratie over de beperkt beschikbare beschermingsmiddelen, is in retrospectief goed te begrijpen. Op dat moment echter werd over die middelen en de over het algemeen beperkte beschikbaarheid daarvan ook een groot maatschappelijk debat gevoerd. Dat maakt de context waarin Erasmus op dat moment werkte en keuzes moest maken, anders dan de context waarin de samenleving ten tijde van deze uitspraak verkeert, waarin de inzet van dergelijke beschermende middelen gemeengoed is geworden.
4.3.4
De worsteling wordt ook zichtbaar waar het gaat over de wijze waarop inhoud is gegeven aan de re-integratie. Beoordelingen op afstand, telefonische evaluaties en thuiswerkzaamheden als onderdeel van de re-integratie; het zijn allemaal aspecten die aan het samenspel tussen werkgever, werknemer en bedrijfsarts een andere dynamiek geven, en die een al bestaande onzekerheid bij een werknemer over zijn/haar gezondheid kunnen vergroten.
4.3.5
Daar komt bij dat over de lange termijn gevolgen van een Covid-besmetting nog altijd geen volledige duidelijkheid bestaat, laat staan dat de gevolgen daarvan voor de mogelijkheden om te werken inzichtelijk waren op het moment dat de bedrijfsarts en de verzekeringsarts daarover een oordeel moesten geven.
4.3.6
Van een werkgever wordt veel verwacht in een re-integratietraject en een werkgever kan daarbij niet anders dan steunen op de deskundigen die zij daarvoor inschakelt. Duidelijk is dat alle deskundigen tot de conclusie komen dat [verweerster] haar werk kon doen. Tegelijkertijd is onbetwist gesteld dat die deskundigen [verweerster] (vrijwel) niet fysiek hebben onderzocht en geen verdieping hebben gezocht door contact op te nemen met – bijvoorbeeld – de behandelend longarts van [verweerster] of haar huisarts.
4.3.7
Al met al is duidelijk dat Erasmus als werkgever met recht steunde op adviezen van deskundigen, die van oordeel waren dat [verweerster] aan het werk kon. Tegelijkertijd is niet onbegrijpelijk dat [verweerster] - vanuit de onzekerheid rondom Covid en de gevolgen daarvan voor haar gezondheid, in samenhang bezien met haar begrijpelijke onvrede over de wijze waarop de onderzoeken plaatsvonden - de afweging maakte naar haar eigen lichaam te luisteren in plaats van naar het oordeel van de bedrijfsarts. Haar handelen is in arbeidsrechtelijke zin verwijtbaar, maar gelet op die context niet ernstig verwijtbaar in de zin van de wet. Daarbij weegt mee dat [verweerster] al sinds februari 2009 bij Erasmus in dienst is en dat er in dat dienstverband nooit problemen zijn geweest. Ook weegt mee dat [verweerster] haar werkgever (en de bedrijfsarts) verschillende keren heeft medegedeeld dat zij haar lichamelijke klachten verder liet onderzoeken. Achteraf blijkt dat niet ten onrechte, omdat inmiddels gebleken is dat gedaagd vlekjes op haar longen heeft en lijdt aan sarcoïdose.
4.3.8
De slotsom is dat de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden, met toekenning van (enkel) een transitievergoeding.
4.4
Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter de arbeidsovereenkomst per 1 april 2022 ontbinden op grond van een verstoorde arbeidsverhouding, met toekenning van een transitievergoeding van € 9.658,33 bruto aan [verweerster] .
4.5
Erasmus heeft verzocht de mogelijkheid te krijgen het verzoek in te trekken indien een transitievergoeding werd toegekend. De verplichting om gelegenheid te geven tot intrekking van het ontbindingsverzoek geldt niet in het geval waarin de werkgever slechts tot betaling van de transitievergoeding wordt veroordeeld. [1]
4.6
De kantonrechter zal de proceskosten, omdat partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld, compenseren.

5..De beslissing

De kantonrechter,
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 april 2022;
veroordeelt Erasmus tot betaling aan [verweerster] van € 9.658,33 bruto aan transitievergoeding;
bepaalt dat partijen de eigen proceskosten dragen;
wijst af het méér of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. drs. E. van Schouten en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
527

Voetnoten

1.HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1812