ECLI:NL:RBROT:2022:4003

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
10/006520-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het aanwezig hebben van cocaïne, versnijdingsmiddelen en witwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 mei 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het aanwezig hebben van 357 gram cocaïne, het voorhanden hebben van diverse versnijdingsmiddelen en witwassen. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd en had geen inschrijving in de basisregistratie personen. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 9 maanden, maar de rechtbank legde uiteindelijk een straf op van 6 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging, die stelden dat er sprake was van onherstelbare vormverzuimen en dat de verdachte niet op de hoogte was van de cocaïne in de woning. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de cocaïne en versnijdingsmiddelen aanwezig had en dat het geldbedrag van € 21.750,- afkomstig was uit misdrijf, wat leidde tot de bewezenverklaring van het witwassen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact van drugs op de samenleving, wat bijdroeg aan de beslissing om een gevangenisstraf op te leggen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/006520-22
Datum uitspraak: 6 mei 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de P.I. Ter Apel, HvB,
raadsman mr. P.H. van Akenborgh, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 22 april 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.B. Epozdemir heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vormverzuimen in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat sprake is van meerdere onherstelbare vormverzuimen in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en dat deze vormverzuimen bewijsuitsluiting tot gevolg moeten hebben. Allereerst is sprake geweest van stelselmatige observatie als bedoeld in artikel 126g Sv, terwijl daar uit het dossier geen machtiging voor blijkt. Voorts was er geen grond voor de staandehouding van de verdachte. Tot slot is het binnentreden van de woning van de heer [persoon A] (hierna: [persoon A] ) – de woning onder de woning waar de verdachte verbleef – onrechtmatig geweest. Immers, niet de verdachte maar [persoon A] zelf had toestemming moeten geven voor het binnentreden van de woning. Tot slot is de verdachte onder druk gezet om de deur van de kamer te openen waarin de tenlastegelegde goederen zijn aangetroffen.
4.1.2.
Beoordeling
Is sprake geweest van stelselmatige observatie?
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 7 januari 2022 blijkt dat er op 23 maart 2021 een onderzoek is ingesteld naar aanleiding van een overtreding van de Opiumwet. Op grond van dit onderzoek is een Fiat 500 met kenteken [kentekennummer] in een referentielijst geplaatst van het ANPR-systeem. Het voertuig, alsmede het adres waarop de tenaamgestelde van het voertuig woonachtig was ( [adres 1] te Rotterdam), zijn tijdens reguliere surveillancediensten meegenomen. Tussen 23 maart 2021 en 7 januari 2022 hebben verbalisanten op 3 data (23 april 2021, 13 oktober 2021 en 21 oktober 2021) verdachte omstandigheden gezien met betrekking tot voormeld voertuig en voormeld adres. Naar aanleiding van een ANPR-hit op 7 januari 2022 is het voertuig door de politie gestopt en is de bestuurder staande gehouden. Dit bleek de verdachte te zijn.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van stelselmatige observatie als bedoeld in artikel 126g Sv. Uit het dossier volgt dat in een periode van ongeveer één jaar in totaal viermaal een waarneming is gedaan met betrekking tot de auto en het adres. Van een stelselmatig karakter kan niet worden gesproken. De rechtbank verwerpt het verweer.
Was er een grond voor staandehouding?
Op grond van artikel 52 Sv is geen specifieke grond vereist voor staandehouding van een persoon. De rechtbank passeert derhalve dit verweer.
Is sprake van onrechtmatig binnentreden van de woning van [persoon A] ?
Uit voornoemd proces-verbaal blijkt dat de verbalisanten aan de verdachte hebben gevraagd of hij wist waar zijn buurman – [persoon A] – was. De verdachte heeft toen met een sleutel de voordeur van de woning gelegen aan de [adres 2] geopend en gezegd dat hij daar zelf een kamer heeft: ‘I have a room here’. De verdachte – die ook ter zitting heeft laten merken in de Engelse taal te kunnen communiceren – heeft vervolgens aan verbalisanten gevraagd of zij mee wilden komen. Op de vraag van de verbalisanten of zij mee mochten komen, antwoordde de verdachte: “Ja, ja, kom verder, ik wil met jullie praten”.
De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van het proces-verbaal en is van oordeel dat het binnentreden in de woning aan de [adres 2] rechtmatig is geweest. De verdachte was in het bezit van een sleutel van de woning, gaf aan dat hij daar een kamer had en liet de verbalisanten zelf binnen. Onder deze omstandigheden mochten de verbalisanten ervan uitgaan dat de verdachte ook het recht had om hen toegang te verschaffen tot de kamer in de woning die hij wilde laten zien. Van enige druk op de verdachte is niet gebleken. Ook op dit punt wordt het verweer verworpen.
4.1.3.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande oordeelt de rechtbank dat geen sprake is geweest van een vormverzuim in het strafrechtelijk vooronderzoek jegens de verdachte. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
4.2.
Bewijswaardering feit 1 en 2 (aanwezig hebben cocaïne, versnijdingsmiddelen en voorwerpen)
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor feit 1 en 2 en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De verdachte was niet op de hoogte van de hoeveelheid cocaïne die zich in de kamer van de woning van [persoon A] bevond. Niet is gebleken dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne, noch dat hij daarover beschikkingsmacht had. De verdachte had enkel beschikking over de aanwezige mannitol. Er was nog een derde persoon die gebruik maakte van de kamer. De verdediging stelt zich op het standpunt dat die derde persoon vermoedelijk meer te maken heeft met de aangetroffen cocaïne.
4.2.2.
Beoordeling
Vaststaande feiten en omstandigheden
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Bij de doorzoeking van de woning aan de [adres 1] waar de verdachte met zijn vriendin woonde, heeft de verdachte aangegeven dat hij een bedrag van ongeveer € 20.000,- aan contant geld in huis had liggen. Verbalisanten hebben later geconstateerd dat het om een geldbedrag van € 21.750,- ging.
In de kamer die verdachte gebruikte in de woning aan de [adres 2] zijn vervolgens 357 gram cocaïne, meerdere versnijdingsmiddelen alsmede voorwerpen om drugs te bewerken aangetroffen. De middelen en voorwerpen betroffen onder andere coffeïne, levamisol, inositol, mannitol, een drugspers, een weegschaal, een vacuümmachine en flessen aceton.
Verdere beoordeling
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte opzettelijk cocaïne, diverse versnijdingsmiddelen en voorwerpen om drugs te bewerken, aanwezig heeft gehad. De verbalisanten roken een geur die zij ambtshalve herkenden als de geur van de harddrug cocaïne. De verdachte heeft ter plaatse onder meer verklaard:
“Ik gebruik deze kamer. In deze kamer mix ik”en
“alles wat in deze kamer ligt is van mij”. Voorts pakte hij zelf zakjes uit een bus, waarbij hij zei dat de inhoud deels cocaïne betrof. Op de vraag wat hij mixte verklaarde de verdachte ‘dit is mix en dit een klein beetje cocaïne’.
Omdat de verdachte direct ter plaatste bij de politie uit eigen beweging heeft verklaard dat alles wat de politie heeft aangetroffen van hem was, dat hij de kamer gebruikte om te mixen en dat hij in het kader van mixen ook cocaïne heeft genoemd en getoond, concludeert de rechtbank dat de verdachte wist welke spullen zich allemaal in de kamer bevonden en dat hij hier ook de beschikkingsmacht over had. In het licht hiervan acht de rechtbank zijn latere ontkenning ongeloofwaardig, ook voor zover de verdachte die ontkenning onderbouwt met de stelling dat het bewerken alleen mannitol betrof. Tegenover de politie is de verdachte onduidelijk geweest over deze stelling en heeft hij, op de vraag te beschrijven wat hij doet met mannitol, geantwoord dat hij geen antwoord wil geven op die vraag. Ook ter zitting is de stelling van de verdachte over mannitol onduidelijk gebleven. In het bijzonder heeft de verdachte niet toegelicht hoe zijn stelling over mannitol zich verhoudt tot zijn voormelde bekennende verklaringen.
Door de verdediging is naar voren gebracht dat er nog een derde persoon van de kamer gebruik zou maken. Dit is echter niet aannemelijk geworden. Dit standpunt is pas ter terechtzitting naar voren gebracht en is niet nader onderbouwd; wie deze derde persoon zou zijn is niet concreet gemaakt en is derhalve niet verifieerbaar.
4.2.3.
Conclusie
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
4.3.
Bewijswaardering feit 3 (witwassen)
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Er kan niet worden uitgesloten dat het bedrag een legale herkomst heeft. De verdachte heeft van meet af aan verklaard dat hij dit geld heeft verdiend met schilderwerk en met de verkoop van auto’s. Het Openbaar Ministerie heeft nagelaten hier nader onderzoek naar te doen.
4.3.2.
Beoordeling
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het bereiden, bewerken en of verwerken van cocaïne zoals hiervoor vermeld in combinatie met de beschikking over een bovengemiddeld groot bedrag aan contant geld dat is verpakt op een wijze die – zo stelt de officier van justitie onweersproken – gebruikelijk is bij geld dat afkomstig is uit verboden handel in verdovende middelen – doet vermoeden dat sprake is van witwassen. Dit betekent dat op de verdachte de plicht rust om een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring te geven voor de herkomst van het contante geld.
Omdat
  • de verdachte desgevraagd, niet tegenover de politie en niet ter zitting, concreet en verifieerbaar heeft verklaard over de herkomst van het geld,
  • de verdachte zijn toezegging om nadere bewijzen te overhandigen niet is nagekomen,
  • een andere aanwijzing die de stelling van de verdachte ondersteunt, ontbreekt in het dossier,
komt de rechtbank niet tot een andere conclusie dan dat het bedrag van € 21.750,- onmiddellijk of middellijk – uit enig misdrijf afkomstig is.
4.3.3.
Conclusie
Wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 7 januari 2022 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 357 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1;
2.
hij in de periode 1 januari 2021 tot en met 7 januari 2022
te Rotterdam om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden of te bevorderen, te weten –
- het opzettelijk bereiden, bewerken en/of verwerken,
van cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, 682,6 gram coffeïne en 229 gram levamisol en 80,3 gram inositol en 137,2 gram mannitol en een drugspers en een weegschaal en een vacuümmachine en flessen aceton, voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit;
3.
hij op 7 januari 2022 te Rotterdam een of meerdere voorwerp(en), te weten (een) contant(e) geldbedrag(en) van 21.750 euro heeft voorhanden gehad terwijl hij wist, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk (mede) afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in cursief verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen gericht op de bewerking en verwerking van cocaïne door het voorhanden hebben van versnijdingsmiddelen en andere daarvoor bestemde goederen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van dergelijke verdovende middelen schade toebrengt aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Opbrengsten van misdrijven worden hierdoor bovendien aan het zicht van justitie onttrokken, waardoor witwassen kan worden gezien als een misdrijf dat andere misdrijven faciliteert.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 maart 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht om een gevangenisstraf op te leggen die niet langer duurt dan het voorarrest. Hiervoor bestaat gelet op de aard en de ernst van de feiten geen aanleiding.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag ter hoogte van € 21.750,- verbeurd te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 3 ten laste gelegde en hierbij geen verdere opmerkingen gemaakt ten aanzien van het in beslag genomen geld.
8.3.
Beoordeling
Het in beslag genomen geldbedrag ter hoogte van € 21.750,- zal worden verbeurd verklaard.
Het geldbedrag behoort aan de verdachte toe en het onder 3 bewezen verklaarde feit (witwassen) is met betrekking tot dit geldbedrag begaan.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de tenlastegelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd: een geldbedrag van € 21.750,- (omschrijving: G 6327783).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Ch. Vogtschmidt, voorzitter,
en mrs. K. Bakker en J.J. Klomp, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. C.J. Voogel-van Buuren en F.H. Frerichs, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter, de jongste rechter en de eerste griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 7 januari 2022 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 357 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode 01 januari 2021 tot en met 07 januari 2022 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet 682,6 gram coffeïne en/of 229 gram levamisol en/of 80,3 gram inositol en/of 137,2 gram mannitol en/of een drukpers en/of een weegschaal en/of een vacuümmachine en/of een of meer fles(sen) aceton, althans voorwerpen en/of stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit;
3.
hij op of omstreeks 7 januari 2022 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van een of meerdere voorwerp(en), te weten (een) contant(e) geldbedrag(en) van 21.750 euro de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op de/het geldbedrag(en) was/waren en/of heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of gebruikt, terwijl hij wist, althans had moeten vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was/waren uit enig misdrijf.