ECLI:NL:RBROT:2022:400

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
24 januari 2022
Zaaknummer
10/205174-21 TUL: 22-002585-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en wapenbezit in Rotterdam met schietincident

Op 20 januari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die ervan verdacht werd driemaal op een aangever te hebben geschoten, waarbij de aangever twee keer in zijn been werd geraakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de schutter is en heeft geoordeeld dat zijn handelen gekwalificeerd moet worden als poging tot doodslag. De rechtbank overweegt dat de wijze van schieten zodanig gericht was op het toebrengen van dodelijk letsel, dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans op de dood van de aangever. Naast de veroordeling voor poging tot doodslag, is de verdachte ook veroordeeld voor wapenbezit. De rechtbank legt een gevangenisstraf van vijf jaar op.

De zaak kwam aan het licht na een schietincident op 31 juli 2021 in Rotterdam, waarbij de aangever aangifte deed op 4 oktober 2021. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en zijn broer als betrouwbaar beoordeeld, mede ondersteund door een getapt telefoongesprek. De verdachte heeft eerder soortgelijke strafbare feiten gepleegd, wat de rechtbank heeft meegewogen in de strafmaat. De rechtbank heeft ook een vordering van de benadeelde partij toegewezen, die schadevergoeding eiste voor materiële en immateriële schade als gevolg van het schietincident.

De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf uit een eerdere veroordeling, omdat hij tijdens de proeftijd nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de oudste rechter niet in staat was het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/205174-21
Parketnummer TUL: 22-002585-17
Datum uitspraak: 20 januari 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de PI Rotterdam,
raadsvrouw mr. R.S. Boonstra, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 januari 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. D. van Zetten heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet primair en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 22-002585-17;

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feit 1 (poging doodslag)
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De belastende verklaringen van de aangever [naam aangever] (hierna: de aangever) en zijn familieleden zijn niet geloofwaardig dan wel niet bruikbaar. Zij hebben al eerder ten onrechte belastend over hem verklaard en doen dat nu opnieuw. Daarbij komt dat de verklaringen van de aangever en zijn broer [naam] (hierna: [naam]) op onderdelen tegenstrijdig zijn. Als al wordt geoordeeld dat de verdachte heeft geschoten dan levert dit geen poging doodslag, noch een poging zware mishandeling op.
Beoordeling
Vaststaat dat op 31 juli 2021, net na middernacht, in Rotterdam een schietpartij heeft plaatsgevonden, waarbij de aangever tweemaal van dichtbij in zijn been is geschoten. Hiervan is op 4 oktober 2021 aangifte gedaan. Volgens die aangifte en de verklaring van [naam] is de verdachte de schutter. Het zou te maken hebben met een voor hem belastende verklaring die [naam] in het verleden heeft afgelegd over een steekincident waarvoor de verdachte vervolgens een gevangenisstraf heeft gekregen en uitgezeten.
De vraag is of die verklaringen van de aangever en [naam] als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. Hiervoor is eerst van belang om vast te stellen dat de verklaringen elkaar ondersteunen. De aangifte vindt daarnaast steun in een telefoongesprek van 6 augustus 2021 tussen de aangever en een onbekend gebleven persoon. In dat gesprek, waarvan de aangever niet wist dat het werd getapt, gaat het over het schietincident en wie daarbij betrokken was. De aangever vertelt daarover in lijn met wat hij later in zijn aangifte verklaard. Als de gesprekspartner van de aangever in het tapgesprek op 6 augustus 2021 naar de schutter vraagt en zegt dat het de verdachte geweest kan zijn, bevestigt de aangever dat met “juist”. Ook voor de verklaring van [naam] is steun te vinden in het dossier. Op het via een ringdeurbel vlakbij het schietincident opgenomen geluid is te horen dat de aangever tegen [naam] zegt dat hij is beschoten en dat [naam] vervolgens de naam van de verdachte roept. Een en ander betekent dat geen reden wordt gezien om, zoals betoogd, te twijfelen aan de juistheid van de aangifte en de verklaring van [naam].
Op grond van het bovenstaande wordt dan ook geoordeeld dat het de verdachte is geweest die op de aangever heeft geschoten.
Vervolgens is de vraag of en zo ja, welk strafbaar feit dit handelen door de verdachte oplevert. Vast is komen te staan dat de verdachte driemaal van dichtbij gericht op de aangever geschoten heeft, waardoor de aangever tweemaal is geraakt. Er zijn schotverwondingen geconstateerd in zijn rechteronderbeen en -bovenbeen. De aangever heeft verklaard dat de verdachte het vuurwapen op zijn borst richtte voordat hij schoot en schrok toen de aangever na het eerste schot op hem af liep.
Het op deze wijze op de aangever schieten, is, zo wordt geoordeeld, naar uiterlijke verschijningsvormen zodanig gericht op het toebrengen van dodelijk letsel dat de verdachte minst genomen de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood van de aangever bewust heeft aanvaard. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering feit 2 (vuurwapenbezit)
Het ten laste gelegd is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring van het ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat
1.
hij op 31 juli 2021 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam aangever] opzettelijk van het leven te beroven,
van korte afstand met een vuurwapen, meerdere kogels in
de richting van voornoemde [naam aangever] heeft afgevuurd, waardoor voornoemde
[naam aangever] in zijn rechter been is geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij, op 24 september 2021 te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en
munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de
vorm van een revolver, van het merk HS, model Buffel, kaliber .22 LR,
en daarbij behorende munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te
weten 6 kogelpatronen van het merk CCI van het kaliber .22 LR
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.

poging tot doodslag;

2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit
begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op straat van dichtbij op de aangever geschoten. De aangever is daarbij in zijn boven- en onderbeen geraakt. Dat het niet tot dodelijk letsel van de aangever heeft geleid, is niet aan de verdachte te danken. Met dit totaal onaanvaardbare gedrag heeft de verdachte ervan blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor de lichamelijke integriteit van de aangever, nog los van de geestelijk gevolgen die een dergelijk ingrijpend incident heeft. Daarbij leidt het schieten op straat ook tot meer algemene gevoelens van onveiligheid bij anderen.
Twee maanden na dit feit is de verdachte op straat aangehouden in het bezit van een revolver met bijbehorende munitie. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en heeft een enorme maatschappelijke impact.
Dit zijn ernstige feiten die de verdachte zwaar worden aangerekend, zeker nu duidelijk is geworden dat hij niet aarzelt om ook daadwerkelijk gebruik te maken van een vuurwapen.
De rechtbank heeft een uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 november 2021 gezien, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Verder is een rapport van Reclassering Nederland van 9 februari 2021 gelezen. De verdachte heeft geweigerd daaraan mee te werken. De reclassering schat op basis van het dossier, het strafblad en de weigerachtige houding de kans op recidive hoog in.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in min of meer vergelijkbare zaken worden opgelegd. Gelet hierop zal de op te leggen straf wat lager uitvallen dan gevorderd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf maatregel passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft [naam benadeelde] zich in het geding gevoegd ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. Hij vordert een vergoeding van € 5.954,95 aan materiële schade en een vergoeding van € 6.000,00 aan immateriële schade.
De gevorderde materiële schade is als volgt opgebouwd:
  • Jas Moose Knuckles € 1.050,00;
  • Trainingspak Banlieue € 104,95;
  • Schoenen Adidas € 120,00;
  • Verlies arbeidsvermogen € 4.680,00;
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair de niet-ontvankelijkheid bepleit en subsidiair matiging van de gevorderde immateriële schade.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Omdat de gevorderde schadevergoeding de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering worden toegewezen met inachtneming van de waardevermindering. Voor de jas van twee jaar oud wordt per jaar 33% afgeschreven, zodat een toewijsbaar bedrag resteert van
€ 338,33. Het trainingspak was nog geen maand oud en de vergoeding daarvoor zal volledig worden toegewezen. Van de sportschoenen is geen aanschafbewijs overgelegd. Deze schadepost zal worden geschat op € 60,00. In totaal zal een bedrag van € 409,28 aan materiële schade worden toegewezen. Voor zover de gevorderde vergoeding dit bedrag te boven gaat, wordt het afgewezen.
De gevorderde vergoeding voor verlies van arbeidsvermogen is gemotiveerd betwist. Gelet daarop en in aanmerking de te summiere onderbouwing zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Deze post vergt namelijk nader onderzoek, waarvoor in deze strafprocedure geen ruimte is. In zoverre zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ook is voldoende komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezenverklaarde poging tot doodslag immateriële schade heeft geleden. De in dat verband toe te wijzen vergoeding zal naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden vastgesteld op € 3.000,00. Voor het meerdere zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
De toe te wijzen vergoeding van in totaal € 3.409,28 zal worden vermeerderd met wettelijke rente vanaf 31 juli 2021. Ook zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht worden opgelegd.
Omdat de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

9..Vordering tenuitvoerlegging

Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij arrest van 19 april 2019 van het gerechtshof Den Haag is de verdachte ter zake van openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl dat geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van twintig maanden, waarvan een gedeelte groot negen maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 7 april 2020.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit arrest en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het arrest verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat arrest aan de verdachte opgelegde straf.

10.. Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde], te betalen een bedrag van
€ 3.409,28 (zegge: drieduizend vierhonderdnegen euro en achtentwintig cent), bestaande uit € 409,28 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering, tenzij hieronder afgewezen;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde, voor zover het ziet op de jas, het trainingspak en de schoenen;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde] te betalen
€ 3.409,28(hoofdsom,
zegge: drieduizend vierhonderdnegen euro en achtentwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 3.409,28 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van 50
dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot negen (9) maanden, van de bij arrest van 19 april 2019 van het gerechtshof Den Haag aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.F. Milders, voorzitter,
en mrs. J. van Dort en H.J. de Kraker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A-L.H. Wilkens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 31 juli 2021 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam aangever] opzettelijk van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
van korte afstand met een vuurwapen, meerdere althans een, kogel(s) op en/of in
de richting van voornoemde [naam aangever] heeft afgevuurd, waardoor voornoemde
[naam aangever] in zijn (rechter) been is geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 287 Wetboek van Strafrecht, art. 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij, op of omstreeks 24 september 2021 te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en
munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de
vorm van een revolver, van het merk HS, model Buffel, kaliber .22 LR,
en/of
(daarbij behorende) munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te
weten 6 kogelpatronen van het merk CCI van het kaliber .22 LR
voorhanden heeft gehad.
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)