ECLI:NL:RBROT:2022:3987

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
22 mei 2022
Zaaknummer
ROT 21/3777
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. F. Özer, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. W. Smith. Eiseres had een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend, welke door verweerder op 31 juli 2020 werd afgewezen. Verweerder stelde dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat door eiseres werd betwist. Eiseres voerde aan dat haar beperkingen niet correct waren vastgesteld en dat er meer medische klachten waren die niet in de beoordeling waren meegenomen. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres zorgvuldig overwogen, maar kwam tot de conclusie dat de verzekeringsartsen van verweerder de medische situatie van eiseres correct hadden beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die de conclusie van de verzekeringsarts konden ondermijnen. De rechtbank bevestigde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres terecht op minder dan 35% was vastgesteld, en dat zij daarom niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/3777

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [plaatsnaam], eiseres,

gemachtigde: mr. F. Özer,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. W. Smith.

Procesverloop

Bij besluit van 31 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 12 augustus 2020 afgewezen.
Bij besluit van 26 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2022. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres, laatstelijk werkzaam geweest als kledingsorteerder voor (gemiddeld) 39,77 uur per week, heeft zich vanuit een situatie van werkloosheid op 15 augustus 2018 met lichamelijke klachten ziek gemeld. Verweerder heeft aan eiseres vanaf 14 november 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW-uitkering) toegekend.
2.1.
Op 2 mei 2020 heeft eiseres een Wet WIA-uitkering aangevraagd. Ten behoeve van de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid in aansluiting op de toepasselijke wachttijd heeft de verzekeringsarts op 25 juli 2020 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Daarin zijn beperkingen aangegeven ten aanzien van persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van eiseres zoals vastgelegd in de FML van 25 juli 2020 een aantal gangbare functies geduid. Het loon dat met de mediaanfunctie verdiend kan worden, ligt hoger dan het zogeheten maatmaninkomen.
2.2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres een Wet WIA-uitkering geweigerd per 12 augustus 2020, omdat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
3.1.
In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 18 mei 2021 op basis van de in bezwaar ontvangen medische informatie, waaruit blijkt dat eiseres medicatie gebruikt die het reactievermogen vermindert en een negatieve invloed heeft op de rijvaardigheid, aanleiding gezien om extra beperkingen aan te nemen in die zin dat eiseres is aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico en dat zij niet of beperkt beroepsmatig een voertuig kan besturen. Gelet daarop heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 18 mei 2021 een nieuwe FML opgesteld, geldend vanaf 25 juli 2020. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in het rapport van 20 mei 2021, uitgaande van de nieuwe FML van 18 mei 2021, alle eerder geduide functies laten vervallen en nieuwe functies geduid. Na correctie van het maatmaninkomen en de maatmanomvang, is de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gebleken dat het loon dat met de mediaanfunctie van de nieuw geduide functies verdiend kan worden nog steeds hoger ligt dan het maatmaninkomen van eiseres, zodat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de conclusie van de arbeidsdeskundige dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is, heeft onderschreven.
3.2.
Op grond van de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verweerder het primaire besluit vervolgens bij het bestreden besluit gehandhaafd.
4.1.
Eiseres voert in beroep aan dat zij ten onrechte niet arbeidsongeschikt is geacht en dat haar beperkingen zijn onderschat. Volgens eiseres lijkt het erop dat een groot deel van de klachten, dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alsnog kon objectiveren, buiten beschouwing is gelaten omdat deze na de datum in geding zouden zijn ontstaan of erger geworden. Volgens eiseres bestonden deze klachten ook al op de datum in geding. Specifiek ten aanzien van haar incontinentieklachten voert zij aan dat zij al langer kampt met incontinentie in de vorm van bloedverlies, maar ook urineverlies. Volgens eiseres is de diagnose "abnormale bloedverlies" reden genoeg om dit te beschouwen als ernstige incontinentieklachten. Daar kwamen voor de datum in geding ook de urineklachten bij. Verder stelt eiseres dat is gebleken dat zij kampt met rug-, heup-, elleboog- en armklachten. Volgens eiseres zijn de in bezwaar geduide functies niet passend voor haar.
3.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 28 september 2021 overwogen dat wat eiseres in beroep heeft aangevoerd geen aanleiding geeft om de geduide functies ongeschikt te achten voor eiseres.
4.1.
Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
4.2.
In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zijn regels gesteld betreffende de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
5. De rechtbank moet beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres terecht met ingang van 12 augustus 2020, de datum in geding, heeft vastgesteld op minder dan 35%. Daarbij moet de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetsen of verweerder de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiseres, rekening houdend met haar beperkingen, in staat is met gangbare arbeid ten minste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
6.1.
Het onderzoek van de verzekeringsarts is gebaseerd op dossierstudie, anamnese en eigen psychisch en lichamelijk onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht, is bij de hoorzitting van 4 maart 2021 aanwezig geweest en heeft wat in bezwaar is aangevoerd en de in bezwaar ontvangen informatie van de behandelend sector meegewogen. Er is geen reden om te oordelen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd.
6.2.
De rechtbank ziet ook geen aanleiding om het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt in twijfel te trekken. Met de door eiseres genoemde klachten, met name ook haar incontinentie- en haar elleboog- en armklachten, is in het verzekeringsgeneeskundig onderzoek rekening gehouden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gereageerd op wat eiseres in bezwaar naar voren heeft gebracht. Uit de beschikbare gegevens kan niet worden afgeleid dat verweerders verzekeringsartsen een onvolledig beeld hebben gehad van de medische situatie van eiseres per 12 augustus 2020 en de daaruit voortvloeiende medische beperkingen voor het verrichten van arbeid. Er is dus niet gebleken, zoals eiseres stelt, dat er meer beperkingen konden worden geobjectiveerd per de datum in geding. Verweerder heeft erkend dat eiseres lichamelijke en psychische klachten heeft in verband waarmee zij beperkingen voor arbeid heeft, maar verschilt met eiseres van mening over de mate waarin eiseres daardoor beperkingen ondervindt. Hierbij is van belang dat het in de systematiek van de Wet WIA niet gaat om de medische klachten van eiseres als zodanig, maar om objectief vastgestelde beperkingen bij het verrichten van arbeid. Wat eiseres in dat verband heeft aangevoerd, legt tegenover het gemotiveerde medische oordeel van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende gewicht in de schaal om op grond daarvan te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank betrekt daarbij dat eiseres in beroep geen nieuwe medische gegevens heeft overgelegd die daar aanleiding toe zouden kunnen geven.
6.3.
Uit het voorgaande volgt dat niet kan worden geoordeeld dat verweerder de functionele mogelijkheden van eiseres - beoordeeld naar de datum in geding - onjuist heeft vastgesteld. De arbeidsdeskundige heeft de geschiktheid van de in bezwaar voorgehouden functies in de rapportage van 20 mei 2021 voldoende toegelicht ten aanzien van de door het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem gesignaleerde items die een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid signaleren. Verder is de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 28 september 2021 (puntsgewijs) ingegaan op de door eiseres in beroep naar voren gebrachte arbeidskundige gronden en heeft gemotiveerd uiteengezet dat de belasting van de in bezwaar voorgehouden functies de belastbaarheid van eiseres niet overschrijdt. De rechtbank heeft geen aanleiding de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in twijfel te trekken. Nu de rechtbank niet is gebleken dat de belasting van de drie in bezwaar geselecteerde functies die aan de schatting in bezwaar ten grondslag zijn gelegd de mogelijkheden van eiseres overschrijdt, moeten deze functies voor eiseres geschikt worden geacht.
6.4.
Vergelijking van het inkomen dat eiseres in de in bezwaar geduide functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat zij in haar eigen werk zou hebben verdiend als zij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft geen verlies aan verdienvermogen te zien. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 12 augustus 2020 is door verweerder dus terecht bepaald op minder dan 35%. Verweerder heeft dan ook terecht vastgesteld dat eiseres met ingang van 12 augustus 2020 niet voor een uitkering op grond van de Wet WIA in aanmerking komt.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Omdat het beroep ongegrond is, bestaat er geen grond voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 15 maart 2022.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.