ECLI:NL:RBROT:2022:397

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
24 januari 2022
Zaaknummer
10-176605-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging tot zware mishandeling en mishandeling op grond van noodweer in Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 januari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en mishandeling. De zaak vond plaats op 27 maart 2020 in het Schiebroeksepark in Rotterdam, waar de verdachte met vrienden een zelfgemaakt vuur had. De aangever, [naam slachtoffer], benaderde de groep en vroeg hen het vuur uit te maken, waarna een vechtpartij ontstond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de betrokkenen in het dossier te veel uiteenlopen om te concluderen dat de verdachte wederrechtelijk heeft gehandeld. De rechtbank oordeelde dat niet kon worden bewezen dat de verdachte de aangever zwaar lichamelijk letsel heeft geprobeerd toe te brengen, en sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit.

Daarnaast was er een subsidiaire tenlastelegging van mishandeling. De rechtbank erkende dat de verdachte de aangever met zijn vuist in het gezicht had geslagen, maar oordeelde dat dit gebeurde in een situatie van noodweer. De rechtbank concludeerde dat de duw van de aangever aan te merken was als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waardoor de verdachte zich mocht verdedigen. Het beroep op noodweer werd gehonoreerd, en de verdachte werd ook vrijgesproken van de subsidiaire tenlastelegging.

De benadeelde partij, [naam slachtoffer], had een schadevergoeding gevorderd, maar werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering omdat de verdachte niet was veroordeeld. De rechtbank veroordeelde de benadeelde partij in de kosten van de verdediging, die op nihil werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, met mr. A.M.H. Geerars als voorzitter.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-176605-20
Datum uitspraak: 18 januari 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. G.W. Wurpel, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 5 januari 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.B. Epozdemir heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • ontslag van alle rechtsvervolging.

4..Vrijspraak

De verdachte bevond zich op 27 maart 2020 rond 20:40 uur met drie vriendinnen ( [naam persoon 1] , [naam persoon 2] en [naam persoon 3] ) bij een zelfgemaakt vuur in het Schiebroeksepark in Rotterdam. De aangever [naam slachtoffer] (hierna: [naam slachtoffer] ) liep met zijn vrouw [naam persoon 4] in het park om hun hond uit te laten. [naam slachtoffer] heeft de jongeren benaderd en verzocht om het vuur uit te maken. Uit de verschillende verklaringen blijkt dat de verdachte en de aangever daarbij tegenover elkaar zijn komen te staan, waarna er een vechtpartij is ontstaan.
Het primair ten laste gelegde
Primair is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij heeft geprobeerd om [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem (meermalen) tegen het gezicht, het hoofd en het lichaam te slaan en/of te stompen en door hem met een houten stok tegen het gezicht, het hoofd en het lichaam te slaan.
In het dossier zijn verklaringen opgenomen van de hiervoor genoemde personen. Camerabeelden of verklaringen van onafhankelijke getuigen zijn niet beschikbaar. Uit de verschillende verklaringen blijkt – samengevat – het volgende.
[naam slachtoffer] heeft in zijn aangifte van 28 maart 2020 verklaard dat de verdachte hem met een boomstronk tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor hij ten val kwam. De verdachte zou hem daarna in het gezicht hebben getrapt. Hij zag kans om op te staan en de verdachte te duwen. De verdachte pakte daarna een boomstronk uit het vuur en sloeg richting het hoofd van [naam slachtoffer] .
In november 2021 is [naam slachtoffer] bij de rechter-commissaris als getuige gehoord. Uit die verklaring blijkt dat [naam slachtoffer] de verdachte duwde omdat de verdachte onvoldoende afstand hield. Tevens heeft hij verklaard dat hij de tweede stok die de verdachte heeft gebruikt op enig moment wist af te pakken en dat het mogelijk is dat hij daarmee ook naar de verdachte heeft geslagen.
[naam persoon 4] lijkt aanwezig te zijn geweest toen de politie de aangifte van [naam slachtoffer] opnam. Zelf is zij pas op 8 april 2020 als getuige gehoord. Zij heeft verklaard dat [naam slachtoffer] de verdachte een zet gaf, waarop de verdachte een boomstam pakte en daarmee sloeg. Vervolgens zou de verdachte [naam slachtoffer] tegen het hoofd hebben getrapt. [naam slachtoffer] liep achter de verdachte aan, toen de verdachte een andere tak pakte waarmee hij [naam slachtoffer] sloeg.
Ook [naam persoon 4] is in november 2021 door de rechter-commissaris gehoord als getuige. Daar heeft zij verklaard dat de verdachte door de duw van [naam slachtoffer] misschien inderdaad wel in het vuur terecht kwam en dat de verdachte op enig moment in het gevecht ook is aangevallen.
[naam persoon 1] heeft verklaard dat [naam slachtoffer] de verdachte duwde richting het vuur, maar dat beide personen bleven staan. De verdachte zou [naam slachtoffer] vervolgens een klap met zijn vuist hebben gegeven waarna er een vechtpartij ontstond en waarbij beide personen een stok hebben gepakt.
[naam persoon 2] heeft verklaard dat de verdachte zich omdraaide en dat [naam slachtoffer] hem een duw in de rug gaf in de richting van het vuur. Daarna zouden zij zijn gaan vechten, waarbij de verdachte een stok heeft gepakt om [naam slachtoffer] te waarschuwen. [naam slachtoffer] heeft daarop ook een stok gepakt. Toen [naam persoon 3] naar [naam persoon 4] riep dat zij [naam slachtoffer] in bedwang moest houden, zou [naam slachtoffer] [naam persoon 3] met die stok tegen haar rug hebben geslagen.
[naam persoon 3] heeft verklaard dat [naam slachtoffer] de verdachte een duw gaf en dat zij daarna zijn gaan vechten. Toen zij zelf naar [naam persoon 4] liep kreeg zij een klap in haar rug. Nadat zij zich omdraaide zag ze [naam slachtoffer] daar staan met een stok.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij geduwd is door [naam slachtoffer] nadat hij zich omdraaide en dat hij door de duw met zijn hand in het vuur terecht kwam. Vervolgens kwam [naam slachtoffer] dreigend op hem af. Hij heeft [naam slachtoffer] toen met een vuist in zijn gezicht geslagen. [naam slachtoffer] heeft vervolgens een balk gepakt en [naam persoon 3] daarmee tegen haar rug geslagen. De verdachte heeft toen zelf ook een stok gepakt en nadat hij [naam slachtoffer] waarschuwde dat hij hem daarmee zou slaan als [naam slachtoffer] niet op zou houden, heeft hij [naam slachtoffer] inderdaad met die stok moeten slaan.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van deze verklaringen, in onderlinge samenhang bezien, worden vastgesteld dat [naam slachtoffer] de verdachte in zijn rug duwde, waardoor de verdachte deels in het vuur terecht kwam. Deze duw is kennelijk dusdanig hard geweest dat [naam slachtoffer] zelf hierdoor zijn evenwicht is verloren en ook ten val is gekomen. Toen [naam slachtoffer] weer was opgestaan is hij op de verdachte afgelopen. De verdachte heeft [naam slachtoffer] vervolgens met zijn vuist in het gezicht geslagen.
Naar het oordeel van de rechtbank lopen de hierboven beschreven verklaringen voor het overige te ver uiteen om aan de hand daarvan vast te kunnen stellen wat er daarna precies gebeurd is en welke handelingen de verdachte en aangever vervolgens hebben verricht. Weliswaar staat vast dat de verdachte en de aangever in gevecht zijn geraakt en dat er over en weer is geslagen, maar mede omdat de volgordelijkheid van de handelingen onduidelijk is, kan niet worden vastgesteld of en door wie er wederrechtelijk is gehandeld, hetgeen een vereiste is voor een bewezenverklaring. Om die reden moet geconcludeerd worden dat niet kan worden bewezen dat de verdachte [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft geprobeerd toe te brengen, zodat de verdachte van het primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Subsidiair ten laste gelegde
Subsidiair is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij [naam slachtoffer] heeft mishandeld door hem (meermalen) tegen het gezicht, het hoofd en het lichaam te slaan en/of stompen en door met een houten stok tegen het gezicht, het hoofd en het lichaam te slaan.
Zoals hiervoor is overwogen is vastgesteld dat de verdachte [naam slachtoffer] met zijn vuist in het gezicht heeft geslagen. Door de verdediging is een beroep op noodweer gedaan.
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op noodweer kan worden gehonoreerd indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van verdachtes of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Naar het oordeel van de rechtbank is duw in de rug door [naam slachtoffer] onder de gegeven omstandigheden aan te merken als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. De verdachte is zodanig hard in de rug geduwd, dat hij daardoor met het vuur in aanraking is gekomen. Toen [naam slachtoffer] vervolgens opnieuw op de verdachte af kwam lopen heeft de verdachte [naam slachtoffer] een vuistslag in het gezicht gegeven. Verdachte heeft zich onder deze omstandigheden mogen verdedigen op de wijze zoals hij heeft gedaan. Mede gelet op het feit dat de verdachte en de aangever zich op dat moment kennelijk op korte afstand van elkaar en het vuur bevonden, kon van de verdachte onder de gegeven omstandigheden niet worden gevergd dat hij zich aan een confrontatie zou onttrekken. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de verdachte bij zijn verdediging geen disproportioneel geweld heeft toegepast.
Het beroep op noodweer slaagt. De gedraging van de verdachte jegens [naam slachtoffer] is daarmee niet als wederrechtelijk aan te merken, waardoor de verdachte ook van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling dient te worden vrijgesproken.

5..Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd de heer [naam slachtoffer] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 11.830,78 aan materiële schade en een vergoeding van € 1.000,- aan immateriële schade.
5.1.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu aan de verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing heeft gevonden.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
5.2.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

6..Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

7..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder primair en subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [naam slachtoffer] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
en mrs. R. Brand en D.A. Alsemgeest, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 27 maart 2020 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [naam slachtoffer] (meermalen) in/tegen het gezicht en/of hoofd en/of lichaam heeft gestompt en/of geslagen
- die [naam slachtoffer] (meermalen) met een houten stok, althans een dergelijk hard voorwerp, in/tegen het gezicht en/of hoofd en/of lichaam heeft geslagen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:hij op of omstreeks 27 maart 2020 te Rotterdam [naam slachtoffer] heeft mishandeld door
- die [naam slachtoffer] (meermalen) in/tegen het gezicht en/of hoofd en/of lichaam te stompen en/of slaan
- die [naam slachtoffer] (meermalen) met een houten stok, althans een dergelijk hard voorwerp, in/tegen het gezicht en/of hoofd en/of lichaam te slaan.