ECLI:NL:RBROT:2022:3928

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
C/10/635660 / JE RK 22-703 en C/10/635661 / JE RK 22-704
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 mei 2022 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [naam kind 1] en [naam kind 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over beide kinderen wordt uitgeoefend door de moeder, die momenteel met persoonlijke problematiek kampt. De kinderen verblijven in pleeggezinnen sinds respectievelijk oktober en september 2020. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van beide kinderen te verlengen, evenals de machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft de verzoeken van de GI gehonoreerd, waarbij de ondertoezichtstelling is verlengd voor een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een periode van drie maanden. Dit besluit is genomen in het belang van de ontwikkeling van de kinderen, die ernstig bedreigd wordt door de huidige opvoedsituatie bij de moeder. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat er een uitputtend onderzoek door het KSCD noodzakelijk is om de situatie van de kinderen verder te evalueren. De GI is verzocht om uiterlijk twee weken voor de volgende zitting een rapportage in te dienen over de ontwikkeling van de kinderen en het KSCD-onderzoek. De volgende zitting is gepland op 1 augustus 2022.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaakgegevens: C/10/635660 / JE RK 22-703 en C/10/635661 / JE RK 22-704
datum uitspraak: 12 mei 2022

beschikking verlenging ondertoezichtstelling en verlenging uithuisplaatsing

in de zaken van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam kind 1],

geboren op [geboortedatum kind 1] 2013 te [geboorteplaats kind 1],
hierna te noemen [naam kind 1],

[naam kind 2],

geboren op [geboortedatum kind 2] 2018 te [geboorteplaats kind 2],
hierna te noemen [naam kind 2].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder], hierna te noemen de moeder,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

[naam pleegmoeder kind 2], hierna te noemen de pleegmoeder van [naam kind 2],

wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

[naam pleegvader kind 2], hierna te noemen de pleegvader van [naam kind 2],

wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de verzoeken met bijlagen van de GI van 24 maart 2022, ingekomen bij de griffie op
25 maart 2022;
- een tweetal e-mailberichten van mr. M.S. Krol met bijlagen van 26 april 2022, ingekomen bij de griffie op 26 april 2022.
Op 2 mei 2022 heeft de kinderrechter de zaken ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. J.T.M. Sengers,
- de pleegouders van [naam kind 2],
- een vertegenwoordigster van de GI, te weten [naam 1].
Bijzondere toegang is verleend aan [naam 2], werkzaam bij pleegzorg.

De feitenHet ouderlijk gezag over [naam kind 1] en [naam kind 2] wordt uitgeoefend door de moeder.

[naam kind 1] en [naam kind 2] verblijven in pleeggezinnen.
Bij beschikking van 4 mei 2021 is de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 14 mei 2022.

De verzoeken

De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] te verlengen voor de duur van een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] in een pleeggezin te verlengen voor de duur van zes maanden. Dit verzoek is geregistreerd onder het zaaknummer C/10/635660 / JE RK
22-703.
De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [naam kind 2] te verlengen voor de duur van een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 2] in een pleeggezin te verlengen voor de duur van zes maanden. Dit verzoek is geregistreerd onder het zaaknummer C/10/635661 / JE RK 22-704.

De standpunten

De GI heeft ter zitting de verzoeken gehandhaafd en als volgt nader toegelicht.
Op 13 januari 2022 heeft Pameijer een advies uitgebracht, waarbij slechts positieve zaken zijn vermeld en geen aandachtspunten voor de moeder zijn aangegeven. Volgens Pameijer heeft de moeder geen doelen meer om aan te werken. Daarom heeft Pameijer de hulp afgesloten. Vervolgens is het NIKA-traject bij de moeder ingezet om het verloop van de bezoeken te onderzoeken. Op 12 mei 2022 zal dit traject worden geëvalueerd en zal worden bezien of de bezoeken van de moeder met [naam kind 1] kunnen worden uitgebreid. Het is vanwege de jonge leeftijd van [naam kind 2] belangrijk om eerst de uitkomsten van het KSCD-onderzoek af te wachten. De start van dit onderzoek werd verwacht in mei/juni 2022. De start van dit onderzoek zal echter langer op zich laten wachten, omdat één van de onderzoekers ziek is.
Bij de moeder is nog steeds sprake van persoonlijke problematiek en van langdurige strijd met de hulpverlening. Een KSCD-onderzoek is dan ook noodzakelijk om het perspectief van [naam kind 1] en [naam kind 2] te bepalen.
Namens de moeder heeft haar advocaat ter zitting aangegeven dat zij kan instemmen met een verlenging van de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] en [naam kind 2]. Ten aanzien van het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] is primair verzocht dit verzoek af te wijzen. Subsidiair is verzocht om de machtiging uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] te beperken tot een kortere duur. Ter onderbouwing van dit standpunt is het volgende aangevoerd. In de afgelopen periode heeft Pameijer de hulpverlening aan de moeder positief afgesloten. Zij heeft de doelen behaald. De juridische strijd van de moeder is echter niet aan Pameijer en moet niet in de weg liggen aan een terugplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2]. De moeder vraagt zich af wat nu nog de doelen zijn met betrekking tot de uithuisplaatsing. Zij heeft immers alle hulpverlening aanvaard en een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Volgens Pameijer heeft de moeder voldoende inzicht en kan zij voldoende aansluiten bij [naam kind 1] en [naam kind 2]. Het is dan ook de vraag wat de meerwaarde is van het KSCD-onderzoek. Bovendien voldoet de moeder, behalve aan het KSCD-onderzoek, aan alle eisen. In een jaar tijd is de omgang slechts met één uur uitgebreid. Er heeft slechts één observatie in het NIKA-traject plaatsgevonden. NIKA ziet aanleiding voor een uitbreiding van de omgang. De omgang moet dan ook fors worden uitgebreid en de GI moet een ander beoordelingsinstrument inzetten, zoals een beoordelingsboog, in plaats van het KSCD-onderzoek. Dit onderzoek is immers niet noodzakelijk en laat te lang op zich wachten. Het is bovendien onterecht dat het KSCD-onderzoek door de GI thans als een bodemeis wordt gesteld. Daarbij komt dat de uithuisplaatsing niet langer dan strikt noodzakelijk mag voortduren. De moeder begrijpt dat als een terugplaatsing mogelijk is, dit door middel van een uitbreiding van de omgang gefaseerd moet plaatsvinden.
De pleegmoeder van [naam kind 2] heeft ter zitting toegelicht hoe het met [naam kind 2] gaat. Ook heeft zij het volgende verklaard. [naam kind 2] heeft het recht om bij haar moeder en [naam kind 1] op te groeien ondanks dat de pleegouders haar zouden missen. Het is echter wel in het belang van [naam kind 2] dat goed wordt onderzocht of een terugplaatsing naar de moeder mogelijk is. [naam kind 2] is immers nog zo jong en ziet de pleegouders als veilige hechtingsfiguren. De pleegouders zijn ook bereid om de moeder bij een terugplaatsing als weekendpleegouders of deeltijdpleegouders te ondersteunen. Het is immers lastig en een uitdaging voor de moeder om de opvoeding van [naam kind 2] weer van de pleegouders over te nemen. Tot slot hoopt de pleegmoeder dat de moeder de strijd voor het welzijn van haar kinderen zal staken.
De pleegzorgwerker heeft ter zitting het standpunt van de pleegmoeder ondersteunt.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [naam kind 1] en [naam kind 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Hun ontwikkelingsbedreiging is gelegen in de opvoedsituatie bij de moeder. Daarom verblijft [naam kind 2] sinds september 2020 en [naam kind 1] sinds oktober 2020 in een pleeggezin. Het uitgangspunt van een uithuisplaatsing strekt er in beginsel toe om tot een terugplaatsing te komen. Ter beantwoording van de vraag of een thuisplaatsing in het belang is van [naam kind 1] en [naam kind 2] is de kinderrechter van oordeel dat een uitputtend onderzoek door het KSCD noodzakelijk is. In augustus 2021 heeft de GI bij het KSCD een onderzoek aangevraagd. Tot op heden is het onderzoek echter vanwege wachtlijsten nog niet gestart. Het is in het belang van [naam kind 2] en [naam kind 1] noodzakelijk dat het onderzoek door het KSCD thans voortvarend ter hand wordt genomen. Nu de moeder kan instemmen met een verlenging van de ondertoezichtstelling en zij nog niet zelfstandig in staat is om de bedreigde ontwikkeling van [naam kind 1] en [naam kind 2] af te wenden, zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] en [naam kind 2] verlengen voor de duur van een jaar. Uit voorgaande volgt immers dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Wel ziet de kinderrechter, gelet op al het voorgaande, aanleiding om de duur van de machtiging uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] te beperken tot een periode van drie maanden en de verzoeken voor het overige aan te houden, om in het licht van de dan bestaande situatie te bezien of een voortzetting van de machtiging uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] noodzakelijk is.
De verlenging van de uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] is vooralsnog noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW).
De GI wordt verzocht uiterlijk twee weken voor de hierna vermelde zittingsdatum de kinderrechter (met afschrift aan de belanghebbenden en de advocaat) in een briefrapportage te informeren over de ontwikkeling van [naam kind 1] en [naam kind 2] en het het KSCD-onderzoek en om gemotiveerd aan te geven of het resterende deel van de verzoeken al dan niet wordt gehandhaafd.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] en [naam kind 2] tot 14 mei 2023;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] in een voorziening voor pleegzorg tot 14 augustus 2022;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van de verzoeken voor het overige aan.

En alvorens verder te beslissen:

Bepaalt dat het verhoor van de GI, de belanghebbenden en de advocaat in deze zaak zal plaatsvinden op
1 augustus 2022 te 10:30 uurin het gerechtsgebouw te Rotterdam, Wilhelminaplein 100/125.
De zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. C.N. Melkert, kinderrechter.
Bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de GI, de belanghebbenden en de advocaat.
Verzoekt de GI uiterlijk twee weken voor de genoemde datum de kinderrechter de verzochte rapportage te doen toekomen, met afschrift aan de belanghebbenden en de advocaat.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.N. Melkert, kinderrechter, in tegenwoordigheid van
D. van der Aa als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.