In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 april 2022 een beschikking gegeven met betrekking tot de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 31 maart 2022 een verzoekschrift ingediend, waarin werd verzocht om de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] voor de duur van twaalf maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing voor vijf maanden. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de moeder, een vertegenwoordigster van de Raad en twee vertegenwoordigsters van de gecertificeerde instelling aanwezig waren. De vader is niet verschenen.
De feiten tonen aan dat [voornaam minderjarige], een baby van drie maanden oud, in een pleeggezin verblijft. Eerder is zij onder toezicht gesteld en is er een machtiging tot uithuisplaatsing verleend vanwege zorgen over de opvoedingsomgeving bij de moeder. De Raad heeft ernstige zorgen geuit over de opvoedingsvaardigheden van de moeder, die ondersteuning en begeleiding nodig heeft. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een duidelijk plan van aanpak moet komen om de opvoedvaardigheden van de moeder te evalueren en dat de gezinsopname van de moeder met haar andere kind, [voornaam zoon], van groot belang is.
De kinderrechter heeft geoordeeld dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk zijn in het belang van de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing voor vijf maanden verleend, met de mogelijkheid tot verlenging indien nodig. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is op 3 mei 2022 vastgesteld. Hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.