ECLI:NL:RBROT:2022:3910

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
9754098 HA VERZ 22-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter te Dordrecht op 17 mei 2022 uitspraak gedaan in een ontbindingsverzoek van een werkgever tegen een werknemer. De werknemer, geboren op [geboortedatum], was sinds 15 november 2017 in dienst bij de werkgever, [verzoekster], als medewerker huishoudelijke zaken. De werkgever verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer, die haar verplichtingen op grond van artikel 7:660a BW niet nakwam. De werknemer had zich op 20 mei 2021 ziek gemeld, maar was daarna onbereikbaar en reageerde niet op verzoeken om contact. Ondanks meerdere officiële waarschuwingen en een herplaatsing naar de flexpool, bleef de werknemer zich niet aan de afspraken houden en verscheen zij niet op het werk.

De kantonrechter oordeelde dat de werknemer ernstig verwijtbaar had gehandeld door haar verplichtingen niet na te komen. De werkgever had de werknemer meerdere keren gewezen op haar verantwoordelijkheden, maar de werknemer had geen verweer gevoerd tegen het ontbindingsverzoek. De kantonrechter concludeerde dat er sprake was van een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst, en dat herplaatsing niet mogelijk was. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden per 20 mei 2022, zonder recht op een transitievergoeding, gezien het ernstig verwijtbare gedrag van de werknemer. Tevens werd de werknemer in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 9754098 \ HA VERZ 22-21
Uitspraak: 17 mei 2022
Beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van:
[verzoekster] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. P.F. van den Brink, advocaat te Rotterdam,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
die niet heeft gereageerd.
Partijen zullen hierna [verzoekster] en [verweerster] worden genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ter griffe ontvangen op 16 maart 2022;
- het oproepingsexploot d.d. 21 maart 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek is gehouden op 3 mei 2022. Namens [verzoekster] zijn verschenen [persoon A] , personeelsadviseur, en [persoon B] , leidinggevende, bijgestaan door mr. E.A. van Hagen en mr. P.F. van den Brink. [verweerster] is niet ter zitting verschenen.
1.3.
De uitspraak van de beschikking is bepaald op vandaag.

2..De feiten

2.1.
[verweerster] , geboren op [geboortedatum] , is sinds 15 november 2017 in dienst bij [verzoekster] , thans in de functie van medewerker huishoudelijke zaken voor de duur van 16,5 uur per week.

3..Het verzoek

3.1.
[verzoekster] verzoekt ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst op grond van primair (ernstig) verwijtbaar handelen, subsidiair een verstoorde arbeidsrelatie, meer subsidiair andere omstandigheden en uiterst subsidiair een combinatie van omstandigheden.
3.2.
Aan haar verzoek heeft [verzoekster] – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd.
[verweerster] , die gedurende de eerste jaren van haar dienstverband zonder noemenswaardige problemen haar werkzaamheden heeft verricht, heeft zich op 20 mei 2021 ziek gemeld bij haar leidinggevende. Omdat [verweerster] gedurende de daarop volgende periode niet bereikbaar was, is zij per brief van 31 mei 2021 uitgenodigd voor een persoonlijk gesprek met haar leidinggevende en een personeelsadviseur. Tijdens dat gesprek op 3 juni 2021 is afgesproken dat [verweerster] in het vervolg in contact zou blijven houden met haar werkgever.
Op 13 juni 2021 bericht [verweerster] haar leidinggevende dat zij niet kan komen werken, omdat het niet goed met haar gaat. Na dit contact is [verweerster] opnieuw onbereikbaar en reageert zij niet op verzoeken om contact op te nemen. Per brief van 5 juli 2021 wordt zij uitgenodigd voor een gesprek op 8 juli 2021. [verweerster] verschijnt niet op de geplande afspraak en verschijnt eveneens niet op het spreekuur van de bedrijfsarts. Tijdens een gesprek op 15 juli 2021, waarbij [verweerster] ter toelichting op haar afwezigheid familieomstandigheden aanvoert, wordt afgesproken dat zij haar werkzaamheden op 10 augustus 2021 zal hervatten. Omdat [verweerster] vervolgens zonder bericht vanaf 19 augustus 2021 afwezig is, is [verzoekster] overgegaan tot het geven van drie officiële waarschuwingen. Na een gesprek op 9 september 2021 is [verweerster] , op haar eigen verzoek, overgeplaatst naar de flexpool huishouding.
Nadat het op deze afdeling gedurende enige tijd goed gaat, vervalt [verweerster] begin januari 2022 opnieuw in haar oude gedrag en verschijnt zij (zonder afmelding) niet op de afgesproken tijden op haar werk. Ook op een uitnodiging d.d. 12 januari 2022 gaat [verweerster] niet in. Per brief van 26 januari 2022 heeft [verzoekster] [verweerster] laten weten geen mogelijkheden meer te zien voor een zinvolle voortzetting van het dienstverband. Teneinde een procedure te voorkomen heeft [verzoekster] [verweerster] een voorstel gedaan voor een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. Door het uitblijven van enige reactie van de zijde van [verweerster] rest [verzoekster] geen andere optie dan dit ontbindingsverzoek.

4..De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt allereerst vast dat [verweerster] deugdelijk voor de zitting is opgeroepen. Bovendien is het verzoekschrift bij deurwaardersexploot van 21 maart 2022 aan [verweerster] betekend. [verweerster] heeft desondanks geen verweer gevoerd en zij is niet ter zitting verschenen.
4.2.
[verzoekster] heeft onweersproken gesteld dat de door haar verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst geen verband houdt met het bestaan van enig opzegverbod. De kantonrechter heeft ook geen reden daarover anders te oordelen.
4.3.
[verzoekster] heeft het ontbindingsverzoek primair gegrond op artikel 7:669 lid 3 sub e BW. [verzoekster] verwijt [verweerster] – kort gezegd – dat zij zonder deugdelijke grond haar (re-integratie)verplichtingen niet is nagekomen.
4.4.
Op grond van artikel 7:669 lid 3 sub e BW kan een arbeidsovereenkomst worden ontbonden wanneer sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
4.5.
[verweerster] heeft tegen het verzoek geen verweer gevoerd. Dit betekent dat de door [verzoekster] aangevoerde feiten en omstandigheden als onweersproken zijn komen vast te staan en dat daarvan in deze procedure zal worden uitgegaan. Uit de stellingen van [verzoekster] blijkt dat zij [verweerster] meerdere malen heeft gewezen op haar verplichtingen en dat zij haar in de loop van 2021 een drietal officiële waarschuwingen heeft gegeven wegens het zonder bericht niet op het werk verschijnen, onbereikbaar zijn en niet reageren op verzoek om contact met haar werkgever op te nemen. Evenmin verschijnt [verweerster] op afspraken bij de bedrijfsarts.
4.6.
Gelet hierop luidt de conclusie dat het gedrag van [verweerster] te kwalificeren is als verwijtbaar handelen of nalaten en dat sprake is van een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub e BW. Herplaatsing ligt daarmee niet in de rede. Niet te verwachten valt dat [verweerster] in een andere functie niet opnieuw de houding en het gedrag zal vertonen zoals in haar huidige functie (ook al omdat [verzoekster] [verweerster] op eigen verzoek had overgeplaatst naar de afdeling huishouding). De kantonrechter is voorts van oordeel dat [verweerster]
ernstigverwijtbaar heeft gehandeld. [verweerster] komt haar verplichtingen op grond van artikel 7:660a BW niet na.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoekster] verklaard niet te zijn overgegaan tot het stopzetten van de salarisbetalingen, omdat dit [verweerster] mogelijk in financiële problemen zou brengen. Met de herhaalde werkweigering kan van [verzoekster] echter niet meer worden gevergd het dienstverband te laten voortduren.
Omdat de gedragingen van [verweerster] als ernstig verwijtbaar worden gekwalificeerd bestaat voor toekenning van een transitievergoeding geen aanleiding gezien het bepaalde in artikel 7:673 lid 7 sub c BW.
4.7.
Omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen zal de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbinden per 20 mei 2022, zonder inachtneming van een opzegtermijn.
4.8.
Aan de ontbinding is geen vergoeding verbonden, zodat er geen aanleiding bestaat om [verzoekster] in de gelegenheid te stellen het verzoek in te trekken.
4.9.
De kantonrechter ziet aanleiding om [verweerster] in de proceskosten te veroordelen, gelet op het ernstig verwijtbaar handelen en nalaten van [verweerster] dat aan de toewijzing van het ontbindingsverzoek ten grondslag ligt.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 20 mei 2022;
5.2.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoekster] vastgesteld op € 128,- aan griffierecht, € 105,31 aan explootkosten en € 498,- aan salaris voor de gemachtigde van [verzoekster] ;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. Van Steenderen-Koornneef, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2022.
452