ECLI:NL:RBROT:2022:3870

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
C/10/631533 / KG ZA 22-11
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot rectificatie van beschuldigingen over seksuele intimidaties in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft eiser een kort geding aangespannen tegen gedaagde met als doel rectificatie van beschuldigingen die gedaagde in een e-mail aan de woningstichting heeft geuit. De beschuldigingen betroffen seksuele intimidaties door eiser. De voorzieningenrechter heeft op 12 mei 2022 geoordeeld dat de vordering van eiser tot rectificatie moet worden afgewezen. De rechter oordeelde dat niet kan worden uitgesloten dat de uitlatingen van gedaagde voldoende steun vinden in de op dat moment bekende feiten, waardoor gedaagde niet onrechtmatig heeft gehandeld. De voorzieningenrechter benadrukte het belang van de vrijheid van meningsuiting en concludeerde dat dit in dit geval zwaarder weegt dan het recht van eiser op bescherming van zijn eer en goede naam. Eiser werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 1.330,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/631533 / KG ZA 22-11
Vonnis in kort geding van 12 mei 2022
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser,
advocaat mr. J. Wijnja te Dordrecht,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
advocaten mrs. J.P. van Veenendaal en M.W.G. Groothuis te Den Haag.
Partijen worden hierna [naam eiser] en [naam gedaagde] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 januari 2022, met producties;
  • de brief van mr. Wijnja van 28 april 2022, met aanvullende producties;
  • het verweerschrift van 3 mei 2022, met producties;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 4 mei 2022;
  • de pleitnota van mr. Wijnja;
  • de pleitnota van mr. Groothuis.
1.2.
Op 3 mei 2022 zijn om 16.15 uur nog aanvullende producties ingediend door
mr. Wijnja. Door mr. Groothuis is hiertegen bezwaar gemaakt. Op grond van artikel 6.2. van het Landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/familie dienen processtukken zo spoedig mogelijk te worden ingediend. Stukken die binnen 24 uur (één) werkdag vóór de mondelinge behandeling worden ingediend, worden in beginsel buiten beschouwing gelaten. Nu de stukken door mr. Wijnja binnen 24 uur voor de mondelinge behandeling zijn ingediend en mr. Groothuis ter zitting heeft aangegeven dat hij niet in de gelegenheid is geweest om de stukken met [naam gedaagde] te bespreken, heeft de voorzieningenrechter ter zitting het bezwaar van mr. Groothuis gegrond verklaard en geoordeeld dat de stukken niet tot het procesdossier behoren.
1.3.
Vonnis is bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
Partijen woonden tot verkort vlakbij elkaar in de Marguerite Durasstraat te Spijkenisse. Zij huurden hun woning van de woningstichting Stichting De Leeuw van Putten (hierna: de woningstichting). [naam eiser] is thans nog woonachtig op de [adres]. [naam gedaagde] is recentelijk verhuisd.
2.2.
De woningstichting heeft bij dagvaarding van 8 september 2021 een civiele procedure jegens [naam eiser] en zijn echtgenote aanhangig gemaakt. De woningstichting vordert in deze procedure om de huurovereenkomst tussen de woningstichting en [naam eiser] en zijn echtgenote te ontbinden en hen te veroordelen de door hen gehuurde woning aan de [adres] te ontruimen en te verlaten.
2.3.
Bij de dagvaarding van 8 september 2021 is door de woningstichting als productie een e-mailbericht van 30 mei 2021 van [naam gedaagde] gevoegd.
2.4.
In het e-mailbericht van 30 mei 2021 heeft [naam gedaagde] voor zover van belang het volgende aan de woningstichting bericht:
“(…)
[naam eiser] is weer een heel ander verhaal! Die heeft zich de afgelopen jaren voornamelijk bezig gehouden met seksuele intimidaties. Iedere keer als ik hem tegenkwam, begon hij over en ik zal het maar precies zo zeggen zoals hij het zei, dat hij gek is op dikke vrouwen en dat hij gek was op grote borsten. Uiteraard was ik zeker in het begin verbijsterd over dit soort uitspraken en dat heb ik hem uiteraard gezegd. Echter dit hield hem niet tegen en te pas en te onpas kwamen de seksueel getinte opmerkingen. Regelmatig vroeg hij mij om mijn telefoonnummer, die ik uiteraard niet gaf en wilde hij graag met mij mee naar binnen, wat ik natuurlijk ook nooit heb gedaan. Eén keer liet hij mij wat zien op zijn telefoon en toen raakte hij mijn borst aan en vroeg wat ik daar van vond. Na mijn eerste verbijstering zei ik dat ik dat vervelend vond! Ik probeerde hem zo veel mogelijk uit de weg te gaan, maar durfde ook niet boos te worden omdat ik bang was dat hij kwaad zou worden of erger. Op het laatst noemde ik hem Harvey Weinstein, maar daar moest hij om lachen.
Nou was mij inmiddels ter ore gekomen dat hij dit soort gedrag bij meerdere vrouwen vertoonde. Ik had zo’n zelfde verhaal gehoord over mijn achterbuurvrouw. Een paar maanden geleden heb ik het aan haar gevraagd en toen vertelde ze me dat hij altijd wat klusjes voor haar deed in huis en dat hij haar op een keer van achteren bij haar borsten had gegrepen en dat ze toen heel kwaad is geworden en dat er daarna geen contact meer was. De inmiddels overleden buurvrouw aan de overkant had in eerste instantie wel haar telefoonnr. aan hem gegeven en kreeg regelmatig seksueel getinte foto’s en filmpjes en heeft hem toen toch maar geblockt.
Tot zover het overlastverhaal van de [naam familie].
Ik hoop dat het hier bij blijft!”
2.5.
Op 2 oktober 2021 heeft [naam eiser] naar aanleiding van het e-mailbericht van
30 mei 2021 aangifte gedaan tegen [naam gedaagde].
2.6.
Bij brief van 14 oktober 2021 heeft de rechtsbijstandverlener van [naam eiser] [naam gedaagde] verzocht om per direct te stoppen met het uiten van beschuldigingen aan het adres van [naam eiser]. Door [naam gedaagde] is niet op de brief gereageerd.
2.7.
Bij brief van 23 november 2021 heeft de rechtsbijstandverlener van [naam eiser] nogmaals aan [naam gedaagde] verzocht om te stoppen met het uiten van beschuldigen aan het adres van [naam eiser] en haar e-mailbericht van 30 mei 2021 aan de woningstichting te rectificeren.
2.8.
Bij e-mailbericht van 3 december 2021 heeft mr. Van Veenendaal namens [naam gedaagde] aan de rechtsbijstandverlener van [naam eiser] bericht dat [naam gedaagde] alle stellingen van [naam eiser] betwist en daarom de sommatie van de hand wijst.
2.9.
Bij vonnis van 11 maart 2022 van deze rechtbank zijn de vorderingen van de woningstichting jegens [naam eiser] en zijn echtgenote afgewezen. De woningstichting is bij dagvaarding van 22 maart 2022 in het hoger beroep gekomen tegen dit vonnis. Op dit hoger beroep is nog niet beslist.

3..Het geschil

3.1.
[naam eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [naam gedaagde] te gebieden om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis met een e-mail aan de woningstichting de in de e-mail van 30 mei 2021 aan de woningstichting geuite beschuldigingen over seksuele aantijgingen te rectificeren met vermelding van de navolgende tekst:
“In mijn e-mail aan u van zondag 30 mei 2021 te 18.54 uur heb ik beschuldigingen geuit aan het adres van [naam eiser], wonende te [woonplaats eiser] aan de [adres] over onder meer seksuele intimidaties in de afgelopen jaren, het maken van seksueel getinte opmerkingen en het aanraken van mijn borst. Ik deel u hierbij mee dat alle genoemde opmerkingen over seksuele handelingen aan de zijde van [naam eiser] niet correct zijn en ik alle beschuldigingen op dat terrein jegens [naam eiser] hierbij intrek”,één en ander op verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor elke dag dat [naam gedaagde] in gebreke blijft aan voormeld gebod te voldoen, met een maximum van € 15.000,00;
2. [naam gedaagde] te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening, alsmede [naam gedaagde] te veroordelen in de nakosten van deze procedure, indien en voor zover [naam gedaagde] niet binnen de in dit vonnis bepaalde termijn aan dit vonnis heeft voldaan, met bepaling dat indien deze kosten niet binnen twee weken na betekening van dit vonnis zijn betaald, [naam gedaagde] daarover de wettelijke rente is verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
[naam gedaagde] voert gemotiveerd verweer dat strekt tot niet-ontvankelijkheid van [naam eiser] in zijn vorderingen, dan wel tot afwijzing van het gevorderde met veroordeling van [naam eiser] in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter is op grond van artikel 254 Rv in alle spoedeisende zaken
waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt
vereist, bevoegd deze te geven. Van een spoedeisende zaak in hiervoor bedoelde zin is
sprake als van de eiser niet kan worden gevergd dat hij de uitkomst van een
bodemprocedure afwacht. Met de stelling van [naam eiser] dat hij schade leidt zolang de mededelingen van [naam gedaagde] niet worden gerectificeerd en dat [naam eiser] in het kader van het hoger beroep tegen het vonnis van 22 maart 2022 door de woningstichting belang heeft bij herstel van zijn eer en goede naam, is het spoedeisend belang bij het gevorderde gegeven. Of de vordering van [naam eiser] op materiële gronden kan worden toegewezen wordt hierna beoordeeld.
4.2.
[naam eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat [naam gedaagde] hem in zijn eer en goede naam heeft aangetast door onterechte beschuldigingen over hem te uiten aan de woningstichting. De door [naam gedaagde] geuite beschuldigingen zijn ernstig van aard en zij heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan laster via smaadschrift. [naam gedaagde] heeft haar beschuldigingen zonder enig voorbericht aan [naam eiser] medegedeeld aan de woningstichting, waarbij [naam gedaagde] wist dat [naam eiser] en zijn echtgenote een geschil hebben met de woningstichting. [naam gedaagde] heeft [naam eiser] met haar beschuldigingen willens en wetens in een kwaad daglicht gesteld bij de woningstichting en zijn positie benadeeld en daarmee onrechtmatig jegens [naam eiser] gehandeld.
4.3.
[naam gedaagde] stelt hiertegenover dat zij met haar verklaring aan de woningstichting niet onrechtmatig jegens [naam eiser] heeft gehandeld en dat het haar vrij staat om de verklaring in stand te houden. Dit geldt des te meer omdat het rectificeren van een getuigenverklaring verstrekkende gevolgen heeft voor het Nederlandse rechtssysteem. In dit geval dient het recht van vrijheid van meningsuiting van [naam gedaagde] zwaarder te wegen dan het recht op eerbiediging van de eer en goede naam van [naam eiser] en moet het gevorderde worden afgewezen, aldus [naam gedaagde].
4.4.
In dit kort geding moet beoordeeld worden of [naam gedaagde] met haar verklaring aan de woningstichting van 30 mei 2021 onrechtmatig jegens [naam eiser] heeft gehandeld.
Bij die beoordeling wordt voorop gesteld dat op grond van artikel 10 EVRM aan een ieder het recht op vrijheid van meningsuiting toekomt. Tegenover het recht op vrijheid van meningsuiting van [naam gedaagde], staat in dit geval het recht van [naam eiser] op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM, waaronder begrepen is de bescherming van de eer en goede naam. Het antwoord op de vraag welk van deze, in beginsel gelijkwaardige, rechten in het onderhavige geval zwaarder weegt moet worden gevonden met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. In dit kort geding gaat het om de vraag of [naam gedaagde] mede met het oog op de belangen van [naam eiser], voldoende zorgvuldig heeft gehandeld bij het doen van haar uitlatingen. Hiertoe is in de eerste plaats van belang of de uitlatingen voldoende steun vinden in de (op dat moment) bekende feiten.
4.5.
Hoewel partijen lijnrecht tegenover elkaar staan, is de voorzieningenrechter van oordeel dat op voorhand niet kan worden uitgesloten dat de uitlatingen van [naam gedaagde] in haar brief van 30 mei 2021 aan de woningstichting voldoende steun vinden in de (op dat moment) bekende feiten. [naam gedaagde] heeft haar persoonlijke ervaringen gedeeld met de woningstichting en heeft haar uitlatingen onderbouwd met verklaringen van buurtbewoners die ervaringen van soortgelijke strekking hebben gehad met [naam eiser]. Van belang is daarnaast dat [naam gedaagde] heeft gesteld dat zij in eerste instantie een overlast registratieformulier heeft ingevuld nadat zij deze toegestuurd had gekregen van de woningstichting en dat zij later, nadat zij hoorde van de soortgelijke ervaringen van andere buurtbewoners, haar verhaal heeft gedaan bij de woningstichting. Zij heeft zich daarbij niet onnodig grievend of anderszins beledigend uitgelaten over [naam eiser]. In het licht van de gemotiveerde betwisting van [naam gedaagde], die stelt dat zij haar ervaring slechts gedeeld heeft met de woningstichting met als doel de situatie een halt toe te roepen en niet verder te laten escaleren, acht de voorzieningenrechter de niet nader onderbouwde stelling van [naam eiser] dat [naam gedaagde] de verklaring heeft gedeeld om [naam eiser] in een kwaad daglicht te stellen in het kader van het geschil van [naam eiser] met de woningstichting onvoldoende aannemelijk. Van belang is voorts dat, hoewel de brief van 30 mei 2021 kennelijk als productie aan de dagvaarding van 8 september 2021 is gehecht, onvoldoende is gebleken dat de verklaring van [naam gedaagde] nog andere personen heeft bereikt. Van verspreiding aan willekeurige derden is niet gebleken. Daarnaast wordt in aanmerking genomen dat [naam eiser] weliswaar stelt dat hij schade heeft geleden, maar niet uiteen heeft gezet of onderbouwd waar deze schade precies uit zou bestaan. De vorderingen van de woningstichting zijn in de civiele procedure afgewezen. Bovendien is het vonnis van 11 maart 2022 niet door [naam eiser] overgelegd, waardoor niet kan worden opgemaakt of de verklaring van [naam gedaagde] überhaupt een rol heeft gespeeld in voornoemde procedure.
4.6.
Dit alles tezamen bezien, is de voorzieningenrechter van oordeel dat op voorhand onvoldoende aannemelijk is dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [naam gedaagde] met haar verklaring van 30 mei 2021 onrechtmatig heeft gehandeld jegens [naam eiser]. Om die reden dient het recht op vrijheid van meningsuiting van [naam gedaagde] zwaarder te wegen dan het recht van [naam eiser] op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, waardoor de gevorderde rectificatie wordt afgewezen.
4.7.
[naam eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat
€ 1.016,00
Totaal € 1.330,00

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [naam eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [naam gedaagde] tot op heden begroot op € 1.330,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2022.2180/1659