In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 april 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee ouders, waarbij de eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.H. Bargeman, een vordering heeft ingesteld tegen de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.F.J. Smeets. De eiser vorderde rectificatie van onjuiste beschuldigingen die door de gedaagde zijn verspreid, waarin werd gesteld dat de eiser de dochter van de gedaagde zou hebben ontvoerd en ontuchtige handelingen zou hebben gepleegd. De gedaagde had deze beschuldigingen gedaan naar aanleiding van een incident dat plaatsvond op 3 februari 2022 op het schoolplein van de basisschool van hun kinderen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde in haar uitlatingen niet onrechtmatig heeft gehandeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de gedaagde onterecht had gehandeld door de beschuldigingen te uiten. De rechtbank benadrukte dat de gedaagde haar uitlatingen deed in het kader van een lopende aangifte en dat er geen structurele verspreiding van de beschuldigingen was. De eiser kon niet aantonen dat hij schade had geleden door de uitlatingen van de gedaagde.
De rechtbank heeft de vorderingen van de eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die zijn begroot op € 1.330,00. De uitspraak is openbaar gemaakt op 6 april 2022.