In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert eiser, eigenaar van een bovenwoning, de opheffing van executoriaal beslag dat door gedaagde, voormalig eigenaar van de benedenwoning, is gelegd. De achtergrond van het geschil ligt in eerdere lekkages die door gedaagde zijn geconstateerd en de daaropvolgende rechtszaak die heeft geleid tot een vonnis van 28 maart 2017, waarin eiser werd veroordeeld tot herstel van de badkamers en betaling van schadevergoeding. Eiser heeft echter niet voldaan aan deze verplichtingen, wat gedaagde heeft doen besluiten om beslag te leggen op het appartementsrecht van eiser.
Eiser stelt dat de gelegde beslagen onterecht zijn en dat gedaagde misbruik maakt van zijn executiebevoegdheid. Gedaagde daarentegen verdedigt zijn positie door te stellen dat hij recht heeft op de executie van het vonnis, aangezien eiser zijn verplichtingen niet is nagekomen. De voorzieningenrechter oordeelt dat het eerste beslag, gelegd op 2 maart 2018, moet worden opgeheven omdat het als vexatoir wordt aangemerkt, terwijl het tweede beslag, gelegd op 16 maart 2021, gehandhaafd blijft. Daarnaast wordt gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag aan eiser voor onterecht gemaakte kosten. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.