De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Ten aanzien van de hoogte van de boedelvordering staan partijen lijnrecht tegenover elkaar met dien verstande dat de vrouw een bedrag van € 15.657,00 als nog te voldoen erkent. Hoewel de exacte hoogte in een bodemprocedure moet worden bepaald, kan de voorzieningenrechter ten aanzien van de overige posten wel een voorlopig oordeel geven.
Dat in een bodemprocedure wordt geoordeeld dat de vrouw de te veel betaalde alimentatie mag verrekenen met de openstaande boedelvordering, is gelet op de motivering van het hof niet aannemelijk. Ten eerste is verrekening een vorm van betaling. Ten tweede stelt de man onbetwist dat het hof wist dat hij nog een onderbedelingsvordering heeft op de vrouw. Het hof heeft niet bepaald dat de man dit bedrag moest gebruiken om het te veel ontvangen bedrag aan alimentatie terug te betalen. Daarmee heeft het hof de weg naar terugbetaling kennelijk willen afsluiten.
Ten aanzien van de betaalde belasting is onder meer redengevend dat de vrouw niet alle stukken heeft overgelegd. Daardoor is niet duidelijk of het bedrag van € 16.626,00 betaald is en op welk belastingjaar dat ziet. Wat daar ook van zij, zelfs als wordt geoordeeld dat de vrouw € 30.286,00 aan belastingaanslagen voor de man heeft voldaan, is zij hem in ieder geval nog € 36.080,00 (€ 71.366,00 – € 16.626,00 - € 13.660,00 - € 5.000,00) verschuldigd.
Het echtscheidingsconvenant bepaalt dat de vrouw het overbedelingsbedrag in negen termijnen moest voldoen, de laatste in oktober 2021. Dit betekent dat de vordering, die in ieder geval € 36.080,00 bedraagt, volledig opeisbaar is geworden. Dat geeft de man, in beginsel, het recht om, in ieder geval voor dat bedrag, executiemaatregelen te treffen. Hij heeft zich beroepen op de halvering van zijn maandelijkse inkomen en het perspectief dat de alimentatiebetalingen over drie jaar stoppen. Dat is aanleiding om de vordering nu op te eisen. Dat de man in het verleden zou hebben ingestemd met uitstel van betaling van de vordering doet daar niets aan af. Zijn financiële positie was toen anders. De man beschikt over een geldige titel en mag daarvan gebruik maken als de vrouw niet aan haar betalingsverplichting voldoet. Dat geldt des te meer nu de vrouw weinig, met stukken onderbouwde, duidelijkheid geeft over haar financiële situatie. Zij is ook weinig concreet over de andere executiemaatregelen die de man volgens haar inmiddels heeft getroffen. Dat betekent dat niet vastgesteld kan worden dat de man, in de gegeven situatie, misbruik van recht maakt. Dat betekent dat er geen grond voor het treffen van een voorlopige ordemaatregel is. De vordering om de verdere executie op te schorten wordt daarom afgewezen.