ECLI:NL:RBROT:2022:3830

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 april 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
FT EA 22/95 en FT EA 22/96
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldregeling met de Volksbank

In deze zaak heeft verzoeker op 26 januari 2022 een verzoek ingediend om de Volksbank te bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling, nadat de bank weigerde mee te werken. De rechtbank heeft op 25 april 2022 uitspraak gedaan. Verzoeker heeft zes concurrente schuldeisers met een totale vordering van € 193.519,94. Hij heeft een schuldregeling aangeboden van 0,854% tegen finale kwijting, gebaseerd op een gewijzigde schuldenlast. De Volksbank, die een vordering van € 23.634,01 heeft, heeft geweigerd in te stemmen met de regeling en betoogd dat de schuld niet te goeder trouw is ontstaan.

De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers afgewogen tegen die van de Volksbank. De rechtbank concludeert dat de aangeboden regeling het uiterste is wat verzoeker kan bieden, gezien zijn medische klachten en de afwezigheid van betaald werk. De rechtbank oordeelt dat de belangen van verzoeker en de meerderheid van de schuldeisers zwaarder wegen dan die van de Volksbank. Daarom heeft de rechtbank het verzoek om de Volksbank te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en de Volksbank veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot. Het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen, omdat de gedwongen schuldregeling in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer 1] en [nummer 2]
uitspraakdatum: 25 april 2022
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 26 januari 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet (hierna: Fw), ingediend om de Volksbank, die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 14 april 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [naam persoon] , werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer M. El Joghrafi, werkzaam bij JM Bewind & Mediation (hierna: beschermingsbewindvoerder).
Volksbank is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift zes concurrente schuldeisers met in totaal tien vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 193.519,94 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 8 september 2021 een schuldregeling aangeboden aan zijn concurrente schuldeisers, inhoudende een betaling van 0,84 % tegen finale kwijting. Dit percentage was destijds gebaseerd op een (hogere) schuldenlast van € 197.599,27. Vervolgens heeft er een wijziging plaatsgevonden in de schuldenlast. Ingevolge het verzoekschrift wordt op grond van de schuldenlast van € 193.519,94 een betaling aangeboden van 0,854% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Participatiewet-uitkering. Verzoeker kampt met medische klachten, waarvoor hij onder behandeling is. Verzoeker is, vanwege voornoemde klachten, door de uitkerende instantie vrijgesteld van de inspanningsplicht tot
30 maart 2023. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
De Volksbank stemt als enige niet met de aangeboden schuldregeling in. Zij heeft een vordering van € 23.634,01 op verzoeker, welke 12,2 % van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft de Volksbank te kennen gegeven dat de schuld van verzoeker niet te goeder trouw is ontstaan. Verzoeker heeft ten aanzien van het ontstaan van de schuld niet te goeder trouw gehandeld met betrekking tot het onderpand waarop de lening door de Volksbank was verstrekt. De Volksbank is van mening dat verzoeker niet voor kwijting in aanmerking dient te komen en de volledige vordering dient terug te betalen.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft de Volksbank geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van de Volksbank bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of de Volksbank in redelijkheid tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker en/of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van de Volksbank een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 12,2 %.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk vijf van de zes schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Verzoeker is vanwege medische belemmeringen niet in staat betaalde arbeid te verrichten. Verzoeker is dan ook door de uitkerende instantie ontheven van de sollicitatieverplichting tot en met 30 maart 2023. Voldoende aannemelijk is geworden dat hij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan zijn huidige inkomen.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van de Volksbank, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om de Volksbank te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
De Volksbank zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt de Volksbank om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt de Volksbank in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J Tideman, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 25 april 2022. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.