In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldregeling door verzoekster, die onder beschermingsbewind staat. Verzoekster heeft een verzoek ingediend om een dwangakkoord te verkrijgen, omdat één van haar schuldeisers, Essent, weigerde in te stemmen met de aangeboden regeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster zeven concurrente schuldeisers heeft, met een totale schuldenlast van € 10.679,08. Verzoekster heeft een schuldregeling aangeboden die voorziet in een betaling van 32,77% aan de schuldeisers, en heeft een saneringskrediet aangeboden om dit percentage te verhogen.
Tijdens de zitting op 14 april 2022 is gebleken dat de meerderheid van de schuldeisers, zes van de zeven, akkoord ging met de regeling, terwijl Essent als enige weigerde. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers afgewogen tegen de belangen van Essent. De rechtbank oordeelde dat de aangeboden regeling het uiterste was wat verzoekster kon bieden, gezien haar medische klachten en het feit dat zij onder beschermingsbewind staat. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangen van verzoekster en de instemmende schuldeisers zwaarder wegen dan die van Essent.
De rechtbank heeft daarom het verzoek van verzoekster toegewezen en Essent bevolen in te stemmen met de schuldregeling. Tevens is het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de aangeboden regeling naar verwachting gunstiger zou zijn voor de schuldeisers. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en kan binnen acht dagen na de uitspraak in hoger beroep worden aangevochten.