Op 6 april 2022 heeft verzoeker een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 287, vierde lid van de Faillissementswet, waarin hij vraagt om een voorlopige voorziening bij voorraad. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoekschrift vastgesteld op 14 april 2022. Tijdens de zitting zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de verzoeker en vertegenwoordigers van de schuldhulpverlening en de verweerster, Havensteder. Het verzoek van verzoeker is gericht op het verbieden van de verweerster om het vonnis van 1 april 2021 tot ontruiming van zijn woonruimte ten uitvoer te leggen, totdat er een beslissing is genomen op zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Verweerster heeft het verzoek afgewezen en aangevoerd dat de problematiek rondom de huurachterstand al sinds 2018 speelt. Verzoeker heeft in deze periode meerdere keren hulp gezocht, maar zonder resultaat. De huurpenningen zijn niet voldaan, wat heeft geleid tot een huurachterstand van tien maanden. Verweerster heeft aangegeven dat er geen contact is opgenomen door verzoeker of de schuldhulpverlening om tot een oplossing te komen. De rechtbank heeft vervolgens de spoedeisendheid van het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat verzoeker een kopie van het ontruimingsvonnis heeft overgelegd, wat de spoedeisendheid aantoont.
De rechtbank heeft een belangenafweging gemaakt tussen de belangen van verzoeker en verweerster. Verzoeker wil in zijn huurwoning blijven wonen, terwijl verweerster het vonnis van 1 april 2021 wil uitvoeren. De rechtbank concludeert dat de belangen van verweerster zwaarder wegen, gezien de langdurige huurachterstand en het feit dat verzoeker geen betalingsregelingen heeft nagekomen. De rechtbank wijst het verzoek af, wat betekent dat verzoeker niet in zijn woning kan blijven totdat er een beslissing is genomen op zijn verzoek tot schuldsanering.