[persoon A] vordert, na vermeerdering van eis, dat de rechtbank bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. [persoon B] c.s. verbiedt binnen twee dagen na het te wijzen vonnis het perceel dat in eigendom is van [persoon A] te betreden en te gebruiken;
II. [persoon B] c.s. veroordeelt binnen twee dagen na het te wijzen vonnis de thans aanwezige muren en/of (een deel van het) gebouw en al hun andere goederen af te breken, dan wel te verwijderen en verwijderd te houden van het perceel van [persoon A] en voor het geval [persoon B] c.s. in gebreke blijven, [persoon A] ex artikel 3:299 BW te machtigen om op kosten van [persoon B] c.s. de goederen/muren/een deel van het gebouw van [persoon B] c.s.te (laten) verwijderen;
III. [persoon B] c.s. veroordeelt binnen twee dagen na het te wijzen vonnis, als eigenaar mee te werken aan het door een landmeter van het Kadaster uitmeten van de precieze erfgrenzen en daarna aan het plaatsen van een erfafscheiding aan de achterzijde van het perceel van [persoon A] (een hek, twee meter hoog althans zo hoog als volgens de geldende APV is toegestaan) op de erfgrens van [persoon A] tegen betaling van de helft van de kosten die daarmee (redelijkerwijs) zullen zijn gemoeid, zoals bepaald in artikel 5:46 BW. Voor het geval [persoon B] c.s. hiermee in gebreke blijven, [persoon A] ex artikel 3:299 BW te machtigen om die erfafscheiding voor de helft op de kosten van [persoon B] c.s. te (laten) plaatsen;
Subsidiair:
IV. [persoon B] c.s. veroordeelt binnen twee dagen na het te wijzen vonnis tot betaling van een schadevergoeding wegens schending van het eigendomsrecht van [persoon A] nader op te maken bij staat;
Primair en subsidiair:
V. Alle hierboven genoemde punten (I t/m IV) op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag met een maximum van € 100.000,00;
VI. [persoon B] veroordeelt in de kosten van het geding salaris advocaat daaronder begrepen, welke voor zover mogelijk integraal dient te worden vastgesteld als zijnde gevolgschade nader op te maken bij staat en griffiekosten;
VII. [persoon B] c.s. op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag verbiedt het perceel 59 langs het pand van [persoon A] , as 26-27 en 17-14 zoals weergegeven in productie 5 van de dagvaarding, te betreden en te gebruiken op welke wijze dan ook te belemmeren en voor het geval dat [persoon B] c.s. hiermee in gebreke blijven, [persoon A] ex artikel 3: 299 BW te machtigen om op kosten van [persoon B] c.s. de goederen die de vrije doorgang belemmeren te (laten) verwijderen;
VIII. [persoon B] c.s. gebiedt om binnen veertien dagen na het te wijzen vonnis wegens onrechtmatige hinder jegens [persoon A] op geen enkele wijze gebruik te maken en goederen te plaatsen op het perceel 59 as 26-27 en 17-14 opstraffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag tot een maximum van € 80.000,00 in totaal.