ECLI:NL:RBROT:2022:3739

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
9571753 CV EXPL 21-39933
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering onverschuldigd betaald loon door werkgever na ziektewetuitkering aan werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever en een werknemer over de terugvordering van onverschuldigd betaald loon. De werknemer, die van 9 december 2019 tot en met 31 juli 2020 in dienst was bij de werkgever, had zich op 12 februari 2020 ziek gemeld. Gedurende haar ziekte ontving de werknemer zowel loon van de werkgever als een Ziektewetuitkering van het UWV, wat leidde tot een situatie van onverschuldigde betaling. De werkgever vorderde de terugbetaling van het loon dat zij had doorbetaald, omdat de werknemer ook een uitkering van het UWV had ontvangen ter hoogte van hetzelfde bedrag.

De procedure begon met een dagvaarding op 1 december 2021, gevolgd door een mondelinge behandeling op 30 maart 2022. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever recht had op terugvordering van het onverschuldigd betaalde loon, omdat de werknemer niet had aangetoond dat zij de Ziektewetuitkering aan het UWV had terugbetaald. De kantonrechter verwierp ook de argumenten van de werknemer dat de werkgever niet tot terugvordering mocht overgaan op basis van goed werkgeverschap.

De kantonrechter heeft de vordering van de werkgever tot terugbetaling van € 4.173,54 toegewezen, evenals de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De werknemer werd veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de wettelijke bepalingen omtrent loon en uitkeringen bij ziekte en de rechten van werkgevers om onverschuldigd betaalde bedragen terug te vorderen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9571753 CV EXPL 21-39933
uitspraak: 15 april 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres]
,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eiseres,
gemachtigde: Flanderijn Legal te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. N. Talhaoui te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiseres] ’ respectievelijk ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • de dagvaarding van 1 december 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met een productie;
  • het vonnis van 31 januari 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de op 15 februari 2021 door de gemachtigde van [gedaagde] toegestuurde aanvullende productie;
  • de op 18 maart 2022 door de gemachtigde van [eiseres] toegestuurde brief met aanvullende producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgehad op 30 maart 2022. Namens [eiseres] is verschenen haar bestuurder mevrouw [persoon A] , bijgestaan door mr. D. de Waard. Namens [gedaagde] is enkel verschenen haar gemachtigde. Door [gedaagde] is aan haar gemachtigde noch aan de kantonrechter een reden voor haar afwezigheid gegeven. [eiseres] en de gemachtigde van partijen zijn in de gelegenheid gesteld de stellingen nader toe te lichten. Van hetgeen ter zitting is besproken, heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op vandaag.

2..De vaststaande feiten

2.1.
De feiten die vast staan in deze procedure zijn, voor zover relevant, de volgende.
2.2.
[gedaagde] is van 9 december 2019 tot en met 31 juli 2020 in dienst geweest bij [eiseres] . Op 12 februari 2020 heeft [gedaagde] zich ziek gemeld.
2.3.
Over de periode van 12 februari 2020 tot en met 30 april 2020 heeft [eiseres] 70% van het overeengekomen loon doorbetaald aan [gedaagde] , in totaal een bedrag van € 4.173,54. Over diezelfde periode heeft [gedaagde] van het UWV een Ziektewetuitkering ontvangen, ter hoogte van € 4.173,54.
2.4.
[eiseres] heeft [gedaagde] bij e-mail van 5 jun 2020 verzocht om het door haar over voornoemde periode ontvangen loon à € 4.173,54 terug te betalen. Op 1 september 2021 heeft de gemachtigde van [eiseres] een zogenoemde ‘veertiendagenbrief’ aan [gedaagde] gestuurd.

3..Het geschil

3.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 4.841,71, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2.
Aan haar vordering heeft [eiseres] naast de onder 2 genoemde feiten – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd. [eiseres] heeft het bedrag van € 4.173,54 onverschuldigd aan [gedaagde] betaald, nu ditzelfde bedrag ook door het UWV uit hoofde van een Ziektewetuitkering aan [gedaagde] is betaald. [gedaagde] is in verzuim met terugbetaling en is daarom de wettelijke rente over dit bedrag verschuldigd. [gedaagde] is daarnaast buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd, nu zij op 1 september 2021 in de gelegenheid is gesteld om de verschuldigde hoofdsom binnen vijftien dagen na ontvangst van deze brief zonder incassokosten te betalen. De kosten worden berekend conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en bedragen € 542,35.
3.3.
[gedaagde] heeft niet weersproken dat zij zowel van [eiseres] als van het UWV over genoemde periode een bedrag van € 4.173,54 heeft ontvangen. [gedaagde] stelt dat [eiseres] niet de loonbetaling, maar van het UWV de Ziektewetuitkering zou moeten terugvorderen en dat het UWV dat inmiddels ook bij haar zou hebben zou hebben gedaan. Bovendien zou [eiseres] op basis van goed werkgeverschap niet tot terugvordering van de loonbetaling mogen overgaan. [gedaagde] is geen buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd, omdat [eiseres] geen buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt. De verzending van de veertiendagenbrief is niet onderbouwd. Omdat [eiseres] onredelijk lang heeft gewacht met dagvaarden, moet de gevorderde wettelijke rente worden afgewezen, aldus [gedaagde] .

4..De beoordeling

4.1.
In artikel 7:629 lid 5 BW is bepaald dat het loon van de werknemer wordt verminderd met het bedrag van enige geldelijke uitkering die werknemer toekomt krachtens enige wettelijke voorgeschreven verzekering of krachtens enige verzekering of uit enig fonds waarin de werknemer niet deelneemt, voorzover deze uitkering betrekking heeft op de bedongen arbeid waaruit het loon wordt genoten.
4.2.
Niet in geschil is dat de door [gedaagde] van het UWV ontvangen uitkering betrekking heeft op de door [eiseres] van [gedaagde] bedongen arbeid, waarvoor [gedaagde] van [eiseres] loon heeft ontvangen. Ingevolge artikel 7:629 lid 5 BW mocht [eiseres] het bedrag van deze uitkering dan ook in mindering brengen op het door haar aan [gedaagde] te betalen loon. Hieruit volgt dat [eiseres] het loon aan [gedaagde] over de periode van 12 februari 2020 tot en met 30 april 2020 onverschuldigd heeft betaald.
4.3.
Van enige omstandigheid waardoor [eiseres] het onverschuldigd bedrag niet van [gedaagde] zou kunnen terugvorderen, is niet gebleken. [gedaagde] heeft haar stelling dat zij de Ziektewetuitkering aan het UWV terugbetaalt onvoldoende onderbouwd. Uit de door haar overgelegde specificatie blijkt immers niet dat het door [gedaagde] aan het UWV te betalen bedrag deze uitkering betreft. De kantonrechter gaat daarom aan dit verweer voorbij. Waarom goed werkgeverschap eraan in de weg zou staan dat [eiseres] gebruik maakt van haar wettelijke bevoegdheid om de Ziektewetuitkering in mindering te brengen op het verschuldigde loon, heeft [gedaagde] evenmin voldoende onderbouwd, zodat de kantonrechter ook dit verweer passeert. Nu de verweren van [gedaagde] niet slagen, is de vordering tot terugbetaling van een bedrag van € 4.173,54 toewijsbaar.
4.4.
Ook de vordering tot betaling van de wettelijke rente over de hoofdsom zal worden toegewezen, zij het dat deze rente zal worden berekend met ingang van 20 juni 2020. Uit de door [eiseres] overgelegde stukken blijkt dat [gedaagde] in ieder geval bij e-mail van 5 juni 2020 is verzocht om het bedrag van € 4.173,54 binnen vijftien dagen te betalen. Niet gebleken, noch gesteld is dat [gedaagde] voordien al in verzuim is geraakt. Berekend tot en met de dag van dagvaarding bedraagt de wettelijke rente 121,60. De kantonrechter ziet geen aanleiding om de gevorderde rente af te wijzen omdat [eiseres] [gedaagde] niet terstond heeft gedagvaard. De omstandigheid dat [gedaagde] de hoofdsom niet tijdig heeft terugbetaald, komt geheel voor haar eigen rekening.
4.5.
De vordering van [eiseres] tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten is eveneens toewijsbaar. De door de gemachtigde [eiseres] op 1 september 2021 aan [gedaagde] verzonden brief voldoet aan de eisen die artikel 6:96 lid 6 daaraan stelt. [gedaagde] heeft niet betwist dat zij deze brief heeft ontvangen. Het gevorderde bedrag is berekend conform het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten. De over dit bedrag gevorderde wettelijke rente met ingang van de dag van dagvaarding zal eveneens worden toegewezen, nu [eiseres] onweersproken heeft gesteld dat zij deze kosten aan haar gemachtigde betaalt.
4.6.
[gedaagde] zal als de het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen kwijting te betalen € 4.837,49, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 december 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 609,15 aan verschotten en € 598,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.L.M. van der Wildt en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
51909