ECLI:NL:RBROT:2022:3729

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 mei 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
ROT 21/450
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake afdoening van een ZW-uitkering en de noodzaak van fysiek spreekuurcontact

Op 16 mei 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van 17 december 2020, waarin was afgezien van een fysiek spreekuurcontact. In de tussenuitspraak van 22 november 2021 had de rechtbank verweerder de gelegenheid gegeven om een motiveringsgebrek in het besluit te herstellen. Verweerder heeft hierop gereageerd met een aanvullende rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, waarin werd uiteengezet waarom een fysiek spreekuurcontact niet noodzakelijk was. Eiseres heeft haar zienswijze gegeven op deze rapportage, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de eerdere motiveringsgebreken herhaald en beoordeeld of de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze had plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts deugdelijk had gemotiveerd dat er voldoende informatie in het dossier aanwezig was om de belastbaarheid van eiseres vast te stellen, zonder dat een fysiek spreekuurcontact nodig was. De rechtbank oordeelde dat de functionele mogelijkheden van eiseres correct waren vastgesteld en dat zij in staat was om met gangbare arbeid ten minste 65% van het maatmaninkomen te verdienen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bepaalde dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- diende te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. M.V. van Baaren, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Sahin, griffier, en is openbaar gemaakt op 16 mei 2022. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/450

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaats] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. S. Roodenburg.

Procesverloop

Voor het procesverloop tot aan de tussenuitspraak van 22 november 2021 verwijst de rechtbank naar die tussenuitspraak.
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om een geconstateerd gebrek in het besluit van 17 december 2020 (het bestreden besluit), waartegen beroep is ingesteld, te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend, in de vorm van een aanvullende rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Eiseres heeft hierop haar zienswijze gegeven.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank verwijst naar de overwegingen die zij in haar tussenuitspraak van
22 november 2021 heeft gegeven ten aanzien van het geschil. Deze overwegingen worden hier als herhaald en ingelast beschouwd.
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder ter beantwoording van de vraag of het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, heeft verzuimd te motiveren waarom in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie een spreekuurcontact met eiseres geen toegevoegde waarde had.
3. Verweerder heeft ter uitvoering van de tussenuitspraak een aanvullende rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 december 2021 overgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierin gemotiveerd dat uit de rapportage van de primaire verzekeringsarts van 23 juli 2020 blijkt dat tijdens het telefonische spreekuur een uitvoerige anamnese is afgenomen. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiseres zelf telefonisch gesproken naar aanleiding waarvan zij de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft aangepast. Ook beschikte de verzekeringsarts bezwaar en beroep over medische informatie van onder meer de reumatoloog [naam reumatoloog] en neuroloog [naam neuroloog] . De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft rapporteert gerapporteerd dat bij het bepalen van de belastbaarheid bij fybromyalgie de anamnese het belangrijkste is, omdat doorgaans bij deze diagnose bij het lichamelijk onderzoek geen duidelijke afwijkingen aan spieren en gewrichten geconstateerd worden. Mede op basis van het lichamelijk onderzoek dat beschreven staat in de brieven van de reumatoloog en de neuroloog van 24 september 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de belastbaarheid vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder gemotiveerd dat zij aan de hand van de door eiseres overgelegde foto’s ook kennis heeft genomen van de huidverkleuring aan de benen. Hierom vond de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er voldoende informatie in het dossier aanwezig was om de belastbaarheid vast te stellen en dat een fysiek spreekuurcontact en lichamelijk onderzoek niet van toegevoegde waarde zouden zijn.
4. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossieronderzoek, een telefonisch spreekuur door de primaire verzekeringsarts, de telefonische hoorzitting van
10 december 2020 (in aanwezigheid van de verzekeringsarts bezwaar en beroep) en het gestelde in het bezwaarschrift. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de in bezwaar ingebrachte brief van de neuroloog van 24 september 2020 meegewogen in haar beoordeling. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar aanvullende rapportage deugdelijk heeft gemotiveerd waarom een fysiek spreekuurcontact in het geval van eiseres geen toegevoegde waarde had. Het bij de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is derhalve hersteld. De stelling van eiseres dat haar beperkingen niet juist zijn ingeschat omdat de verzekeringsartsen eiseres niet in persoon hebben gezien, heeft zij bezien in het licht van de aanvullende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende onderbouwd. De stelling dat bij de aanvraag van een bijstandsuitkering de medewerkers van het jongerenloket van de gemeente Rotterdam het merkwaardig vonden dat de ZW-uitkering van eiseres is beëindigd, doet daar niet aan af.
5. De vraag die nog voorligt, is of verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiseres, rekening houdend met haar beperkingen, in staat is vanaf de datum in geding (22 september 2020) met gangbare arbeid ten minste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
5.1.
Wat eiser in beroep aanvoert, geeft geen reden het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. De rechtbank is voorts niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van eiseres per de datum in geding en meer beperkingen had moeten aannemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportages van 10 december 2020 en 17 maart 2021 inzichtelijk gemotiveerd op welke punten eiseres beperkt is te achten en op welke punten niet. Daarbij is in het bijzonder rekening gehouden met het feit dat eiseres is gediagnostiseerd met fybromyalgie en met de aanvallen die eiseres heeft waarbij er krachtverlies optreedt in haar benen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de aanvullende rapportage van 17 maart 2021 gemotiveerd toegelicht dat dit krachtverlies heeft geleid tot het aannemen van aanvullende beperkingen in de FML. Eiseres heeft geen medische stukken overgelegd die doen twijfelen aan dit medisch oordeel.
5.2.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder de functionele mogelijkheden van eiseres correct heeft vastgesteld. De rechtbank is ook overigens niet gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van eiseres overschrijdt, zodat deze functies worden geacht geschikt te zijn voor eiseres. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat zij maar 24 uur per week heeft gewerkt, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de aanvullende rapportage van 19 maart 2021 inzichtelijk gemotiveerd dat er geen urenbeperking is aangenomen en dat eiseres daarom geacht wordt 40 uur per week te kunnen werken, ongeacht het feit dat eiseres bij haar voormalige werkgever 24 uur heeft gewerkt.
6. Vergelijking van het inkomen dat eiseres in de geduide functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat eiseres verdiende voordat zij ziek werd, geeft een verdiencapaciteit van meer dan 65%. Verweerder heeft daarom terecht bepaald dat eiseres met ingang van 22 september 2020 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
7. Zoals in 2. beschreven, kleefde een motiveringsgebrek aan het bestreden besluit. Dit zorgvuldigheidsgebrek is in beroep hersteld en zal met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht worden gepasseerd, omdat aannemelijk is dat eiseres hierdoor niet is benadeeld. Ook als het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen.
8. Omdat verweerder pas in beroep een afdoende motivering heeft gegeven waarom is afgezien van een spreekuurcontact, ziet de rechtbank daarin aanleiding om te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, nu eiseres zich niet heeft laten bijstaan door een gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Sahin, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 16 mei 2022.
De griffier is verhinderd te uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.