ECLI:NL:RBROT:2022:3719

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
C/10/580842 / HA ZA 19-776
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij foutieve belading van een schip door een remote operator

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 april 2022 een eindvonnis uitgesproken in een civiele procedure tussen E.O.C. Onderlinge Schepenverzekering U.A. en Rotterdam World Gateway B.V. De zaak betreft een geschil over aansprakelijkheid na een incident waarbij een kraan tijdens het laden van een schip een fout heeft gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de remote operator een fout heeft gemaakt bij de belading van het schip, wat heeft geleid tot schade. De rechtbank heeft de bewijswaardering na getuigenverhoren uitgevoerd en geconcludeerd dat de verklaringen van de getuigen voldoende consistent en overtuigend zijn om de aansprakelijkheid van RWG vast te stellen. De rechtbank heeft geoordeeld dat RWG aansprakelijk is op grond van artikel 6:162 BW, omdat de remote operator niet zorgvuldig heeft gemanoeuvreerd. De schadeposten die door EOC c.s. zijn opgevoerd, zijn beoordeeld en toegewezen, met uitzondering van enkele betwiste posten. De rechtbank heeft RWG veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan EOC c.s. en [naam eiseres], evenals de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/580842 / HA ZA 19-776
Vonnis van 13 april 2022
in de zaak van
1. de onderlinge waarborgmaatschappij
E.O.C. ONDERLINGE SCHEPENVERZEKERING U.A.,
gevestigd te Meppel,
2. de vennootschap onder firma
[naam eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres],
eiseressen,
advocaat mr. P.E. van Dam te Zwolle,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ROTTERDAM WORLD GATEWAY B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. D. Komen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna EOC, [naam eiseres] en RWG genoemd worden. Eiseressen gezamenlijk zullen EOC c.s. (in vrouwelijk enkelvoud) genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 februari 2021 en de daarin vermelde stukken;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 14 juni 2021;
  • de conclusie na enquête van 11 juli 2021 aan de zijde van EOC c.s.;
  • de conclusie na enquête van 11 augustus 2021 aan de zijde van RWG.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De verdere beoordeling

De bewijsopdracht

2.1.
In het tussenvonnis van 24 februari 2021 heeft de rechtbank EOC c.s. opgedragen te bewijzen dat de
remote operatorna het plaatsen van de container de spreader omhoog heeft gehesen, zonder de kraan iets terug naar voren, weg van het stuurhuis te rijden om de giek van de kraan recht boven de container te positioneren, en/of dat de
remote operatorde kraan tijdens de hijsmanoeuvre nog meer naar achteren, richting het stuurhuis heeft gereden.
2.2.
EOC c.s. heeft in enquête de volgende getuigen doen horen:
  • [naam 1], een van de twee vennoten van [naam eiseres];
  • [naam 2], een van de twee vennoten van [naam eiseres];
  • [naam 3], de vader van [naam 1];
  • [naam 4], de moeder van [naam 1];
2.3.
RWG heeft geen getuigen in contra-enquête doen horen.
2.4.
[naam 1] heeft tijdens het getuigenverhoor (zakelijk weergegeven en voor zover relevant) verklaard:
  • dat zijn ouders al een paar dagen voor het incident aan boord van de Pecaro waren;
  • dat hij het incident zelf heeft gezien en dat hij er op een afstand van anderhalve meter vandaan zat, met zijn gezicht bijna tegen het raam;
  • dat de wielen van de kraan zich vlakbij bevonden;
  • dat het door de alarmbellen duidelijk was dat de kraan ging rijden;
  • dat de spreader een zwieper maakte en dat dat kwam omdat de kraan te ver was doorgereden en de spreader weer in het lood wilde komen met de kraan;
  • dat normaal de kraan normaal gesproken eerst een stukje terug rijdt voordat de container wordt losgemaakt en dat daarna de spreader wordt opgehesen;
  • dat de kraan nog naar het stuurhuis toereed toen de container al los was en dat hij nog naar achteren reed toen hij het stuurhuis raakte.
2.5.
[naam 2] heeft tijdens het getuigenverhoor (zakelijk weergegeven en voor zover relevant) verklaard:
  • dat haar schoonouders al een paar dagen aan boord waren toen de Pecaro aan stuurboord aan de wal lag afgemeerd;
  • dat zij op het moment van het incident aan de tafel in het stuurhuis zat met haar man en schoonouders en goed zicht had op de gebeurtenissen;
  • dat zij de spreader voor haar zag en zag dat de wielen van de kraan naar het stuurhuis toe reden;
  • dat de kraan normaal gesproken al helemaal naar achteren rijdt voor het lossen [laden, rechtbank] van de container en het niet logisch is dat de kraan nog verder naar achteren rijdt;
  • dat de spreader normaal gesproken recht omhoog wordt gehesen;
  • dat zij behalve het draaien van de wielen van de kraan ook het geluid van de kraan hoorde en dat de kraan bij het rijden altijd een geluid maakt.
2.6.
[naam 3] heeft tijdens het getuigenverhoor (zakelijk weergegeven en voor zover relevant) verklaard:
  • dat hij een paar dagen voor het incident aan boord van de Pecaro was gekomen;
  • dat hij tijdens het incident achter de tafel in het stuurhuis zat met zijn vrouw, schoondochter en zoon;
  • dat hij zag dat de container tegen het achterschot aan werd geplaatst en dat vervolgens de [spreader, rechtbank] omhoog ging;
  • dat hij de kraan zag rijden richting het achterschip en de [spreader, rechtbank] tegen de bovenzijde van het stuurhuis aankwam;
  • dat hij de kraan zag rijden nadat de [spreader, rechtbank] halverwege het halverwege het stuurhuis hing.
2.7.
[naam 4] heeft tijdens het getuigenverhoor (zakelijk weergegeven en voor zover relevant) verklaard:
  • dat zij niet meer precies weet wanneer zij aan boord van de Pecaro is gekomen;
  • dat zij op het moment van het incident met haar man, zoon en schoondochter in het stuurhuis koffie zat te drinken;
  • dat de spreader omhoog ging en voordat hij boven was, de kraan al naar achteren ging rijden.
2.8.
Vastgesteld wordt dat alle onder 2.2 genoemde getuigen in het stuurhuis van de Pecaro aanwezig waren op het moment dat de spreader van de kraan daarmee in aanraking kwam.
De rechtbank volgt RWG niet in haar betwisting dat [naam 2] aan boord aanwezig was tijdens het incident. Zij staat als getuige vermeld op het toedrachtformulier van 4 augustus 2018. Daarnaast hebben alle overige getuigen verklaard dat zij op het bewuste moment aan boord van de Pecaro was. Dat in de dagvaarding is opgenomen dat [naam 1] op het bewuste moment met zijn ouders aanwezig was in het stuurhuis en [naam 2] hier niet expliciet is genoemd, doet hieraan niet af.
De rechtbank volgt RWG ook niet in haar betwisting dat [naam 3] en [naam 4] aan boord waren tijdens het incident. Dat zij niet meteen op 4 augustus 2018 als getuigen zijn opgegeven op het toedrachtformulier heeft onvoldoende betekenis nu de verklaring daarvoor, dat [naam 1] meende dat familieleden niet als getuigen genoemd konden worden, niet onaannemelijk voorkomt. Uit de verklaringen van de vennoten van [naam eiseres] blijkt dat de ouders van [naam 1] op het moment van het incident aan boord waren. Door RWG zijn in het geheel geen getuigen voorgebracht, ook niet [naam 5] die kort na het incident namens RWG in de stuurhut zou zijn geweest.
2.9.
De rechtbank stelt voorts vast dat de getuigen allen uit eigen wetenschap verklaren over wat zij toen zelf hebben waargenomen. Zij hadden vanaf de tafel in het stuurhuis goed zicht op de kade en de (wielen van de) kraan. RWG wordt niet gevolgd in haar standpunt dat [naam 2] geen zicht had op de kraan omdat tussen de kade en de tafel nog een lessenaar stond waar vanuit zittende positie niet overheen kan worden gekeken. Bij dagvaarding zijn foto’s van het stuurhuis overgelegd waarop de lessenaars te zien zijn. Op die foto’s – die vanuit staande positie zijn genomen – is te zien dat de lessenaars het zicht op de kade en het onderstel van de kraan op geen enkele wijze belemmeren. Onvoldoende is toegelicht dat de lessenaars, gelet op hun beperkte hoogte, bij een zittende positie het zicht op de kade volledig zouden hebben belemmerd of dat een dergelijke belemmering van zodanige aard was dat [naam 2] het bewegen van de kraan niet goed heeft kunnen waarnemen.
2.10.
Dat alle getuigen het bewegen van de kraan op het bewuste moment daadwerkelijk hebben waargenomen wordt ook vastgesteld. Uit de verklaringen van de vennoten van [naam eiseres] blijkt dat zij er door het geluid van de kraan (alarmbellen) op werden geattendeerd dat de kraan ging bewegen.
2.11.
De rechtbank acht de inhoud van de afgelegde verklaringen, op zichzelf en in onderlinge samenhang bezien, voldoende concreet, consistent en overtuigend voor het oordeel dat EOC c.s. is geslaagd in het leveren van het opgedragen bewijs. [naam 2] heeft verklaard dat zij de wielen van de kraan naar hen toe, aldus richting het stuurhuis, zag rijden. De overige getuigen verklaren allen dat zij de kraan naar achteren (richting het stuurhuis) zagen rijden en dat de spreader tijdens het rijden nog niet helemaal was opgehesen. Dat brengt de rechtbank tot het oordeel dat bewezen is dat de
remote operatorbij het ophalen van de spreader heeft nagelaten eerst van het stuurhuis weg te rijden en dat hij de kraan tijdens de hijsmanoeuvre nog meer richting het stuurhuis heeft gereden.
2.12.
De vennoten van [naam eiseres] zijn partijgetuigen in de zin van artikel 164 lid 2 Rv. Hun verklaringen kunnen geen bewijs in hun voordeel opleveren omtrent de door hen te bewijzen feiten, tenzij de verklaringen strekken ter aanvulling van onvolledig bewijs. EOC c.s. heeft haar stellingen met de verklaringen van [naam 3] en [naam 4] alsmede het toedrachtformulier van de vennoten en de toedrachtsverklaring van [naam 1] onderbouwd. Dit zijn aanvullende bewijzen die zodanig sterk zijn en essentiële punten betreffen dat zij de partijverklaringen voldoende geloofwaardig maken. Als steunbewijs is alles toelaatbaar, ook als dat (in de vorm van een toedrachtsverklaring en/of toedrachtsformulier) van (één van de vennoten van) [naam eiseres] afkomstig is.
2.13.
Voor de door RWG aangevoerde onwenselijke beïnvloeding van de getuigen bestaat onvoldoende aanwijzing. Niet is gebleken dat de videoconferentie voorafgaande aan de getuigenverhoren met mr. Van Dam meer heeft ingehouden dan het bespreken van de gang van zaken tijdens een getuigenverhoor en/of dat de getuigen daardoor dusdanig zijn beïnvloed dat dat af zou moeten doen aan de geloofwaardigheid van hun verklaringen.
Voorts geldt dat het bestaan van een familieband tussen partijen en getuigen onderling niet reeds daarom met zich meebrengt dat moet worden getwijfeld aan de waarheidsgetrouwheid van de getuigenverklaringen. Daarvoor zijn concrete aanknopingspunten nodig, waarvan in dit geval niet is gebleken.
2.14.
Aldus staat vast dat de
remote operatorniet zorgvuldig heeft gemanoeuvreerd zoals hij had behoren te doen en dat hij een fout heeft gemaakt bij de belading in de zin van artikel 6:162 BW, waarvoor RWG op grond van artikel 6:170 BW aansprakelijk is.
De schade
2.15.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis reeds geoordeeld dat RWG zich niet op haar exoneratieclausule kan beroepen en dat geen sprake is van eigen schuld aan de zijde van [naam eiseres], zodat nu aan de beoordeling van de schade van EOC c.s. wordt toegekomen.
2.16.
EOC c.s. heeft de volgende schadeposten opgevoerd:
reparatiekosten € 77.355,00
tijdverlet € 25.650,00
gasoliekosten € 619,20
expertisekosten € 1.550,00
totaal € 105.174,20
2.17.
De door EOC gestelde schade is begroot op een bedrag van € 75.604,50 en bestaat uit de uitkering aan [naam eiseres] krachtens de verzekeringsovereenkomst (€ 74.054,50) en betaalde expertisekosten (€ 1.550,00). Vast staat dat EOC voor het bedrag van € 75.604,50 is gesubrogeerd in de rechten van [naam eiseres]. Daarnaast vordert EOC vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten (conform de BIK-staffel) van € 1.824,74.
De door [naam eiseres] gestelde schade is begroot op een bedrag van € 29.569,20 en bestaat uit eigen risico onder de cascoverzekering (€ 3.300,00), tijdverlet (€ 25.650,00) en gasoliekosten (€ 619,20).
2.18.
RWG heeft het tijdverlet en de expertisekosten (onvoldoende gemotiveerd) betwist, zodat deze schadeposten zullen worden toegewezen. Ten aanzien van de gasoliekosten wijst RWG er terecht op dat EOC c.s. zelf in de dagvaarding stelt dat rekening dient te worden gehouden met een kleine besparing van in totaal € 79,08. Dit bedrag zal de rechtbank van deze post aftrekken. Voor het overige heeft RWG de gasoliekosten onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodat een vergoeding van € 540,12 zal worden toegewezen.
2.19.
De betwisting van RWG van de hoogte van de reparatiekosten omdat de facturen niet van een specificatie zijn voorzien, is onvoldoende onderbouwd. Het enkele feit dat de facturen niet van een specificatie zijn voorzien leidt niet tot afwijzing. Daarnaast heeft RWG onvoldoende toegelicht en onderbouwd op welke specifieke punten zij de omvang van de reparatiewerkzaamheden betwist, om welke reden en wat daarvan volgens haar de kostenconsequenties zouden moeten zijn. Zij heeft het rapport van haar eigen expert niet in het geding gebracht.
2.20.
RWG voert verder het verweer dat geen rekening is gehouden met de nieuw voor oud correctie, omdat de vervangen onderdelen van het stuurhuis meer dan 8 jaar oud waren en de Pecaro is voorzien van een geheel nieuw stuurhuis. Het nieuwe stuurhuis heeft volgens RWG een (economisch) langere levensduur van acht jaar dan het oude stuurhuis, waardoor langer kan worden gewacht met het vervangen van het stuurhuis en de daarmee gemoeide investering. Dit voordeel dient volgens RWG met de schade te worden verrekend (artikel 6:100 BW). Het is redelijk dat een correctie nieuw voor oud plaatsvindt, omdat de Pecaro is voorzien van een geheel nieuw stuurhuis, waar anders een meer dan acht jaar oud stuurhuis aanwezig zou zijn geweest.
2.21.
Dit verweer slaagt niet. RWG heeft de stelling van EOC c.s. niet gemotiveerd weersproken dat het stuurhuis direct voorafgaand aan de schadetoebrenging in zeer goede staat verkeerde en altijd goed was onderhouden alsmede dat geen sprake is van technische verbetering (de bouwwijze is gelijk gebleven en het materiaal bevond zich
in nieuwstaat). Tegen deze achtergrond heeft RWG onvoldoende onderbouwd dat voordeelverrekening in dit geval redelijk is. Uit de toelichting op artikel 6:100 BW in de wetsgeschiedenis blijkt dat voordeelverrekening eerder redelijk zal zijn in geval van aansprakelijkheid zonder schuld dan het geval waarin de aansprakelijke een verwijt kan worden gemaakt. Gelet op het oordeel van de rechtbank dat de
remote operatoronrechtmatig heeft gehandeld bij de belading, is het uitgangspunt dat aan voordeel-verrekening niet snel wordt toegekomen. Dat de Pecaro een nieuw stuurhuis heeft is daarom op zichzelf onvoldoende grond om de verrekening redelijk te achten.
2.22.
De gevorderde reparatiekosten liggen aldus voor toewijzing gereed.
2.23.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente zijn niet betwist en worden toegewezen.
2.24.
RWG zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van EOC c.s. worden begroot op:
- dagvaarding € 86,39
- griffierecht € 4.030,00
- salaris advocaat €
7.965,00(4,5 punten × tarief € 1.770,00)
Totaal € 12.081,39
2.25.
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

3..De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt RWG om aan EOC te betalen een bedrag van € 77.431,24, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW
over het bedrag van € 74.054,50 vanaf 4 augustus 2018,
over het bedrag van € 1.550,00 vanaf 18 februari 2019,
over het bedrag van € 1.826,74 vanaf de dag van dagvaarding,
tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt RWG om aan [naam eiseres] te betalen een bedrag van € 29.490,12, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW
over het bedrag van € 3.300,00 vanaf 4 augustus 2018,
over het bedrag van € 25.650,00 vanaf 18 mei 2019,
over het bedrag van € 540,12 vanaf de datum van dit vonnis,
tot de dag van volledige betaling;
3.3.
veroordeelt RWG in de proceskosten, aan de zijde van EOC c.s. tot op heden begroot op € 12.081,39, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
3.4.
veroordeelt RWG in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen en ondertekend door mr. P.C. Santema, bijgestaan door mr. B. Meeuwisse-den Boer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2022.
3266/32